MINJAN

(Samen, 3 juni 2011)

Jaren geleden werkte mijn vrouw op een heel kleine school, een buurtschap-schooltje, ergens in het oosten van het land. Lang was het een tweemansschool geweest, met een meester en een juf, in 1985 kwam er een kleuterafdeling bij, met een leerkracht die dat vorm kon geven, en dat was Els.

Zulke kleine schooltjes bestaan niet meer. De schaalvergroting in het onderwijs heeft toegeslagen, kleine scholen moesten het veld ruimen. Aan één kant is dat jammer. Het had wel wat, zo'n kleine gemeenschap. Ouders waren erg betrokken, zelfs opa's en oma's deden volop mee. Bij een ouderavond of project kwam werkelijk honderd procent van de ouders. Iedereen kende iedereen, men leefde geweldig met elkaar mee.

Ook voor sommige kinderen was zo'n kleine school heel goed. Kinderen die het in de grote groep niet redden, die een stukje extra aandacht nodig hadden, bloeiden in deze overzichtelijke kleinschaligheid op.

Toch zaten er ook nadelen aan. Hoe is de overgang van een school met 35 kinderen naar de massale 'leerfabriek' die het voortgezet onderwijs is? En, nog ingrijpender: van je eigen leeftijdgenootjes zitten er soms maar één of twee op school, en als dat toevallig net niet accordeert, heb je dan vriendjes of vriendinnetjes binnen de schoolpopulatie?

Maar het grootste nadeel vond ik dat niemand kon worden gemist. De verhuizing van een gezin, of het om een andere reden van school gaan van een leerling, kreeg gauw dramatische gevolgen voor de school: het leerlingenaantal zakt onder de norm! Dat betekent dat je iedereen binnenboord moet houden, en dat kan leiden tot verkeerde toegeeflijkheid jegens ouders, maar ook tot ongezond claimen en een hoge 'morele' druk. Een kleine gemeenschap heeft veel moois, maar is ook kwetsbaar, en loopt altijd het gevaar een (te) grote groepsdruk te ontwikkelen. Het is daarom misschien mede vanuit dit oogpunt goed, dat zulke kleine schooltjes niet meer bestaan. Als het voortbestaan van een school of organisatie afhangt van elk individu op zich, vliegt de zaak snel uit de bocht... Zuivere en integere verhoudingen tussen mensen kunnen dan makkelijk ontsporen.

Hoe zit dat nu met kerkelijke gemeenten? Vaak hebben we te maken met krimp, toch houden we, met zo ongeveer alle middelen, aan eigen gemeente, kerk of gebouw vast. Begrijpelijk, je bent daar dikwijls emotioneel aan gebonden. Maar wanneer je onder bepaalde aantallen komt, wordt het moeilijk. Ik weet wel: kwaliteit is vaak belangrijker dan kwantiteit, maar toch... Wanneer een avonddienst structureel niet meer dan een stuk of tien kerkgangers trekt, moet je je écht afvragen hoe zinvol zoiets nog is. Er is dan in de gemeente overduidelijk geen draagvlak voor, en het versterkt het gevoel teruggang, die paar kerkgangers die nog komen voelen zich 'de laatsten der Mohikanen'...

In de synagogedienst kende men het begrip 'minjan'. Tien mannen waren nodig om dienst te kunnen houden, al ontbrak er maar één, ging de dienst niet door, de ondergrens was tien.

Misschien moeten we als kerken ook de moed hebben, om voor onze activiteit een vruchtbaar minimum te bepalen. Want het versje van de 'tien kleine negertjes' is uit oogpunt van gezond gemeente-zijn niet bijzonder vruchtbaar...