E-MAIL

(Samen 2 mei 2013)

In de hal van het kerkelijk gebouw van mijn geboorteplaats hing destijds een houten kastje met een gleuf. Hierin werden bijdragen voor het kerkblad verzameld, meest handgeschreven, waarna iemand het uittypte en bij de drukker bracht.

Jaren later, toen ik predikant in mijn eerste gemeente was, ging het gestroomlijnder. Alle scribenten leverderden hun tekst aan op een floppy, de redactie maakte daar één document van dat op schijf naar de drukker ging. Op maandagavond fietste ik dus, vóór acht uur, gewapend met een floppydisk, naar de Moeshof in Neede, om mijn kopij in te leveren.

Dat maandelijkse ritueel veranderde toen we een nieuwe computer kochten. Met dit exemplaar kon je het internet op. Weliswaar via een trage inbelverbinding, maar toch. Voortaan hoefde ik niet meer naar buiten met mijn schijfje, maar ging de kopij met één druk op de knop de deur uit.

E-mailverkeer stelde toen niet veel voor. Hooguit één maal per dag checkte je de mail, dan zaten er hoogstens drie of vier mailtjes in je postbus. Toch werd met de komst van de e-mail een onomkeerbare stap gezet.

Inmiddels is die mail voor veel mensen niet meer weg te denken. Een computerstoring zou mij in mijn werk ernstig belemmeren. Als het internet er een poosje uit ligt zit ik bijna met de handen in het haar, want wat wordt er al niet gecommuniceerd langs de digitale snelweg? Als dat even stokt is het een kleine ramp...

Toch heeft de e-mail ook schaduwkanten. Mensen gaan er van uit dat op iedere mail onmiddellijk geantwoord wordt. Bovendien lijkt het of al dat mailverkeer ons vermogen tot ordelijk overleggen en vergaderen heeft aangetast. Voorheen kwamen zaken via een brief aan secretaris of scriba op de agenda van de vergadering. Het kost dan misschien een paar weken voor er antwoord is, maar alles komt correct aan de orde, op de plek waar het moet. Nu wordt soms in het wilde weg heen en weer gemaild. Met “doorsturen” of “allen antwoorden

komt de kwestie bij allerlei individuen terecht, die er hun eigen verhaal van maken. Dat geeft een boel ongelijktijdigheid en mensen raken er opgejaagd van. Bovendien lopen we het gevaar dat dingen worden “geregeld” buiten de vergadering om, wat ook nog eens veel frustratie geeft.Ik vond het daarom positief dat een hogeschool onlangs met een e-mailprotocol kwam, met fatsoensregels over hoe je de mail gebruikt. Ook iets voor ons op het kerkelijk erf? Het zou de sfeer verbeteren en rust geven. Dan worden dingen tenminste besproken op de plek waar ze thuis horen: daar waar alle ambten in vergadering bijeen zijn, en fokken we elkaar via de mail niet langer op.

Zelf ben ik inmiddels gestopt met op zaterdag en zondag op werkmail te reageren. En allerlei groepsmails en doorgestuurde berichten, die formeel bij een ander loket moeten binnenkomen, kieper ik gelijk de prullenbak in...

Zou u ook moeten doen...