Tjiftjaf

Op 29 maart hoorde ik hem deze lente voor het eerst in de pastorietuin: de tjiftjaf. Ik geloof dat hij zich wel eens vroeger meldde, maar het voorjaar blijft maar koud. De naam ‘tjiftjaf’ is een onomatopee, een naam afgeleid van het geluid dat het beestje maakt. Bij de koekoek, de grutto en de tureluur is het net zo: ook hun namen zijn afgeleid van het geluid dat ze voortbrengen.

De tjiftjaf in mijn tuin is ongetwijfeld hetzelfde exemplaar als vorige zomer. Waarom ik dat denk? Niet door wat ik zie... Tjiftjaffen zie je überhaupt niet zo erg. Zonder blad aan de bomen gaat het nog, maar tussen het blad ontdek je het vogeltje slecht, het is klein en groen. Het is praktisch onmogelijk op het oog de ene tjiftjaf van de andere te onderscheiden.

Maar mijn tjiftjaf heeft een spraakgebrek... Hij spreekt zijn naam nogal slordig uit. Je hebt tjiftjafs die keurig ‘tjif-tjaf’ zeggen, mijn vogeltje maakt zich er van af met een onverzorgd ‘tjûh-tah-tjûh-tah…’

Taal verandert, daar doet onze tjiftjaf blijkbaar aan mee... In de kerk hebben we daar ook mee van doen. Omdat taal verandert weten we met sommige woorden geen raad meer. De betekenis wordt duister. Liedbundels en bijbelvertalingen worden daarom regelmatig vernieuwd, op zichzelf goed. Maar mag het wel herkenbaar blijven als geloofstaal? Laat het in de kerk niet plat worden, of gladjes, zodat je je niet meer verbaast. 

Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar ‘bijbelse tjiftjaffen’ moeten natuurlijk niet ongegeneerd ‘koekoek’ gaan zeggen…