(Deze tekst van Willem Barnard uit "Stille omgang" [p. 1195 e.v.] biedt naar mijn idee een korte en duidelijke introductie op zijn denken)
Om een uitgespaard midden
Waarom sprak hij tot hen in gelijkenissen? Het werd zijn leerlingen soms teveel, zij wilden nu wel eens rechttoe rechtaan de waarheid over “God” (of wat ze daarvoor hielden) horen. Maar hij verkoos de omweg. Het is dezelfde ergernis die nog steeds en zelfs meer dan ooit kriebelt. Waarom wordt het universum niet helder uiteengezet, de gang van zaken uitgestippeld, het oude wereldraadsel doorlicht? Waarom trouwens moeten we al die oude verhalen aanhoren? Als er dan geopenbaard moet worden, zou een bekwaam leerstelsel niet de voorkeur verdienen? Het irriteert heel wat mensen dat het geloof zich zou moeten beroepen op een literatuur en niet op een filosofie. Literatuur is altijd in de weer met beeldspraak, met vergelijkingen, met parabels. Kan het niet directer? Nee, het kan niet rechtstreeks. Wij kunnen niet rechtstreeks over de goddelijke dingen spreken. Wij moeten ons er bij neerleggen dat het allemaal “in gelijkenis” gebeurt. De kerk draait er altijd omheen. En ze leert ons altijd maar weer om die verhalen te lezen, die gezangen te zingen. Ze verwijst ons van de directe rede naar de indirecte.
Die “onrechtstreeksheid” is wezenlijk voor het Joodse én voor het christelijke, voor het “schriftuurlijke” geloof. Dat geloof is als het er op aankomt aangewezen op “niet” en “nee” in allerlei vormen. Het bestaat in de kern uit negaties en alleen zo nadert het de waarheid. Er is een nee dat om het ja heencirkelt. Wij moeten het niet daar zoeken en niet hier, niet zo te werk gaan en niet zus te biecht. Altijd weer manifesteert zich wat en wie er toe doet in een ontkenning van het manifeste. De omweg blijkt de naaste verbinding. De omhulling kleedt het onthullende besef. Een wolk gaat ons voor en doet zich in het duister kennen als licht. Er is een continuïteit in de ontwijking. Er is een consequentie in het bewaren van afstand. Er is rondgang zoals de tijd doorgaat (en daarom is er ook een kerkelijk jaar om Pasen heen!), maar toch, er is géén kringloop! Het spiraalt naar de voltooiing toe, maar het beweegt zich om het geheim dat onuitsprekelijk is. Het gaat om een uitgespaard midden.
In het “heilige der heiligen” heerste duisternis en in die duisternis stond “de ark van het verbond”, zo vertelt ons de tora. Een schrijn, een soort sarcofaag. Daarin de cruciale woorden, het zinsverband waarin het geloof begrepen was. Die woorden luidden ontwijkend van generzijds her, want wat geeft ik ben en zal zijn die ik zal zijn nu voor houvast! En aan de mensenkant luidden ze negatief: gij zult niet, een futurum in de ontkenning. Wie doordrong in de nacht van het allerheiligste vond geen samenvatting van het Algeheel, maar een ongewis niets. Zo weten de mystieken van het donker en het neen als de weg der bevestiging.
En zo gaat het verder. In het evangelie draait alles om een leeg graf. Er is epifanie, maar de Verrezene zegt: noli me tangere. Er is geen tangens aan die werkelijkheid van de overkant. Hoe is zijn naam, trouwens? Jesjoea, en wat het betekent is in geen geval houvast, eerder losmaking. De waarheid loopt niet te hoop, zij gaat in ruimte uiteen. Van oudsher wordt zo gesproken. Wij worden losgemaakt. Abram is losgeraakt uit Oer, de Hebreeën zijn weggehaald uit Faraonië, het Jodendom kwam uit Babel. Bij zulk “weg” en “uit” en “heen” begint telkens weer een beweging naar de uitersten van de wereld. – er is als het ware een uitdijend heelal, er wenkt een wegwijkende einder, maar het héét “toekomst”. Bij het “uitgespaarde midden” begint het reiken naar de rand. Losgeraakt zijn we ja, en in een duizelingwekkende ruimte gezet. Zijn het de “espaces” van Pascal, die hem verschrikten? Is het de woestijn waar alle profetie geboren wordt?
Jesjoea heet die onaanraakbare, die weggewekene, aan wie toch alles hangt. Verlosser is hij. En “kyrios” wordt hij genoemd, want niet de machthebber heeft het voor het zeggen maar een overweldigde, iemand die geannuleerd is. Geloven in de schriftuurlijke betekenis van het woord is: een neen beamen dat omslaat in een ja. Christendom is oriëntatie op een doodgezwegene die “ Zoon” is van de Onuitsprekelijke. Een overstemde wordt verstaan als verbuiging van de onnoembare Naam, ja als de stembuiging van de Noemer zelf, JHWH. Het vierletterwoord. Het schuttingwoord op de omheining van het Pantheon. Hoe zou men die Naam kunnen aanroepen, als de leraren zelf die het ons leren, geen andere uitweg weten dan “ik ben er nog niet”? In dat “er” wonen wij, in dat “nog niet” die Ene om wie het gaat.
Geen wonder dat er alleen in gelijkenissen gesproken kan worden, in liturgie aangetoond en met stilte betoogd. De rechte verbinding die de kortste zou zijn dient verbogen te worden. De omweg is ons aangewezen. En wij zijn aangewezen op omtrekkende bewegingen. Geen wonder, dat verhalen ons worden voorgehouden en dat wij heel de jaarkring rond bij steeds wisselend licht om dat “uitgespaarde midden” heendraaien. Wij verkeren in de godzalige onmogelijkheid er een theologie op na te houden.
Maranatha!