JaapZ

Jaap Zijlstra is niet meer

Zwaaiend zolang ik hem zag

Dominee Jaap Zijlstra is enkele dagen voor Kerst overleden. Hij is 82 jaar geworden. Van dat lange leven heb ik hem alleen zijn laatste jaren meegemaakt. Ik ontmoette Zijlstra in een club van auteurs, waarvan hij secretaris en voorzitter was. Hij was toen al met emeritaat en hoefde niet meer met preken zijn boterham te verdienen.

Nee, dat was zijn zorg niet. Jaap woonde in Amsterdam in een vorstelijk appartement aan de Keizersgracht. Het interieur was rijk voorzien van schilderijen en sculptuur. Boeken over kunst sierden verder dit vertrek.

Een paradijs, zou je haast zeggen.

Hij had een artistiek en zakelijk instinct.

Kan zijn, maar hij was in de eerste plaats predikant en dichter.

In den regel schreef hij geen vrome versjes. Van dat clichématige gerijmel hield hij niet.

Op 24 december dichtte Jaap Zijlstra het volgende:

Kerst.

De herders, zij ruiken de stal,

zij gaan in draf op huis aan

en bekijken met grote ogen het lam

dat in hun kribbe ligt.

De wijzen gaat een licht op,

zij slaan er Bileam op na

en al hun wijze voorgangers

die weet hebben van de ster.

De dichter van kerkelijke liederen en tal van gedichten was bij familiebezoek tijdens de Kerstdagen getroffen door een herseninfarct en aan zijn rechter zijde verlamd.

Jaap was van zijn appartement aan de Keizersgracht, waar hij leefde als een vorst, terecht gekomen in een verpleeghuis.

Ik veronderstelde dat dit zijn ‚laatste gedicht’ zou zijn geweest. Voor hem dreigden de mogelijkheden van verder leven als een wrak of de dood.

Jaap Zijlstra kan in de verste verte geen geestverwant worden genoemd van de columnist Max Pam (Volkskrant) en evenmin van Ephimenco (Trouw).

Maar het medisch noodlot kent geen onderscheid. Beide auteurs zijn er weer bovenop gekomen. Ik heb Jaap proberen te bemoedigen door hem in een e-mail te schrijven hoe goed het beiden schrijvers was vergaan. Zo produceren weer voor het vaderland weg.

Veel effect had dit aanvankelijk niet. Er trad bij hem nog een complicatie op. Niettemin. Het lukte weer.

Bij Jaap Zijlstra zou het nog meer aan een wonder gaan denken. Het nieuwe Liedboek van de Kerken werd gepresenteerd en Zijlstra kon gezien zijn toestand bij de plechtigheid aanwezig zijn; er was een aantal gedichten van hem goed genoeg gevonden om in het boek met protestantse kerkelijke liederen te worden opgenomen.

Als je in zo’n bundel terecht komt, heb ik een plaatsje veroverd n de kerkhistorie.

Jaap bleef nuchter verder leven en bleef in de greep van de medische zorg.

Dikwijls moest hij ook de meelevende vraag beantwoorden: „Hoe gaat het?”

Dit was zijn antwoord:

Hoe gaat het ?

Ik stamel maar wat rond,

verzamel ogenblikken,

meld de betoveringen

dicht bij mij vandaan,

de glorie is er

van gewone dingen

en van een vleugel

rond mijn klein bestaan.

Zo klein was dat het bestaan ook weer niet, hoewel hij nauwelijks een voet buiten zijn paleisje kon zetten. Hij was weer onder de mensen. En hoe?

Jaap schreef weer gedichten en plaatste deze op Facebook, die warrige wereld waar alles wat los en vast is, mooi en lelijk kritiekloos wordt vertoond. Afschuwelijk scheldpartijen en ontroerende losbetuigingen.

Het was gelukkig geen moeite de gedichten van Zijlstra te vinden.

Na zijn wonderlijk herstel liep hij over door inspiratie. Elke dag een gedicht, die hij ’s nachts om twaalf uur los liet op Facebook. Er ontstond een wedstrijd onder zijn bewonderaars, wie de eerste was, die Jaap kon bedanken. Men bleek er voor op.

De predikant, maar vooral de dichter, gebonden aan zijn verblijf aan de Keizersgracht, had een digitale gemeente om hem heen verzameld. Een kerk met meer dan 1500 zitplaatsen zou net groot genoeg zijn geweest voor deze schare, die niet moe werd hem te bedanken en te prijzen.

Het was Pinksterzondag 1983 dat hij in Ermelo preekte over het Hooglied. Hij was toen 49 jaar en besprak op de kansel de liefde, zoals bezongen in het Hooglied uit de Bijbel.

Jaap Zijlstra zag ze voor zich zitten in de kerk, de gescheidenen, de ongetrouwden, de homoseksuele en lesbische mensen. Voor hij het ‚amen’ zei, sprak Jaap Zijlstra deze woorden:

"En ik weet waar ik over praat, want ik ben zelf ook zo."

Op de preekstoel uit de kast komen. Het moet schokkend geweest zijn voor de luisterende gereformeerden en zware hervormden. De zonde van Sodom en Gomorrah immers..

In een vraaggesprek met het ‘christelijke betrokken’ Nederlands Dagblad heeft Jaap Zijlstra verklapt, dat hij iets heeft met jonge mannen.

"Als het lichaam een mannelijke vorm krijgt, is het bij mij over. Brede schouders, een behaarde borst, dat staat me tegen", zegt hij in dit dagblad.

Dit verhaal moest protesten opleveren.

Lezers van welke krant ook zijn onberekenbaar. Slechts één korte reactie haalde de digitale kolommen van deze krant. De inzender vond het verhaal mooi en voelde zich door de dominee en dichter gezegend.

In één van onze schrijvers-bijeenkomsten had Zijlstra zijn gedicht Lichtmatroos voorgelezen. Het maakte indruk op me en ik zette het op mijn website.

Een oud-collega en goede vriendin van Mieke vroeg niet lang geleden mij het haar te sturen. Haar man was gestorven en zij wilde het aan het slot van haar afscheidswoord voor de crematie voorlezen.

Het was kort dag. Het gedicht bereikte haar op tijd. Ze vroeg nog of mijn dichtende kennis dat goed zou vinden.

Ze bleef totaal alleen achter, haar hond Nero niet meegerekend en besloot, staande naast de doodkist, haar laatste groet met:

Lichtmatroos

M’n schip moet over de horizon gaan,

tij en tegentij keren het niet,

beloof dat je hoog op een duin gaat staan

en naar me zwaait zolang je me ziet.

Stuur woorden als vogels achter me aan,

nee, geen schreeuwvogels van verdriet,

als m’n bootje over de kim zal gaan,

zing voor me, zing, het hoogste lied.

En dat, lieve Sander, heb ik gedaan;

toen je scheepje over de einder ging,

ben ik hoog op een duin gaan staan

en God hoe kan het, ik zing, ik zing.

Ook Jaap Zijlstra is niet meer. Ik ging hoog op een duin staan, naar hem zwaaiend zolang ik hem zag.

Bert de Jong