Klas

Klasgenoten

De dood van een klasgenoot moet een sterke indruk maken en als herinnering je leven lang bijven volgen. Gijsbert bedenkt dat die zondagmiddag terwijl hij op de Amsterdamse Europaboulevard van het station Rai naar het Wilhelminapark slentert. De koude regen, die net nog geen natte sneeuw is, maar wel zo aanvoelt, zwiept in zijn gezicht. Hij haast zich niet, want bij een normale pas zal hij een kwartier te vroeg aankomen in het restaurant waar de herdenking om vier uur begint.

Van zijn klasgenoot van zeventig jaar geleden.

Gijsbert laat het minimale maartse weer gelaten over zich heen komen. Het sterven van Karel, die met hem in de examenklas van de HBS zat, beroert hem toch wel. Klasgenoten zijn tevens leeftijdgenoten.

Karel is achter in de tachtig geworden. Gijsbert staat statistisch beschouwd er bepaald niet gunstiger voor.

Hij steekt de brede boulevard over en ziet andere in Karel geïnteresseerden onder paraplus in de richting van het restaurant schuiven met een wat langzamer pas dan normaal.

Karel is in alle stilte overleden en begraven. In de krant stond een summiere advertentie, een weekje later gevolgd door eveneens korte advertentie van de faculteit, die hij als hoogleraar op poten had gezet en geleid. De datum van het overlijden werd in beide annonceren wel gemeld, maar het tijdstip van begraven of crematie niet.

Die plechtigheid is al voorbij. De herdenking is geen droeve bijeenkomst en wordt, zoals dikwijls na het begraven of cremeren, een verrassende reünie.

In de lobby staat klasgenoot Bert te wachten, die naam heeft weten te maken als psycholoog in dienst van het onderwijs. Een hartelijke omhelzing.

De derde nog levende uit de examenklas Hubert zal nog komen. Hij heeft als chirurg naam gemaakt en mag zich als hoogleraar beroemen op het leiden van een befaamde medische faculteit aan een niet minder befaamde universiteit.

In hun laatste gesprek was Gijsbert het met Hubert in alle bescheidenheid eens geworden dat men het in die examenklas ver had gebracht. De examenkandidaten van 1946 waren qua geboorte (1926 - 1928) van een goed bouwjaar. Gijsbert had dat niet verzonnen. Hij vergeleek zijn klasgenoten en zichzelf met de publicisten Blokker, Mulisch en Hofland, die zich in een gezamenlijk interview in het weekblad Vrij Nederland beroemden op hun geboortejaar. De ijdeltuiten.

Maar als je in het eerste jaar na der Tweede Wereldoorlog je diploma haalt en een land er weer bovenop moet komen, wordt er wel wat van je verwacht.

Niet dat dit vanzelf ging. De klasgenoten rolden de oorlogstijd door. Maar hoe? De vader van Gijsberts vriend en klasgenoot werd door de Duitsers als represaillemaatregel doodgeschoten. De vader van Menno, een andere klasgenoot, werd eveneens zo vermoord. Gijsberts vriend, die na een geslaagde studie als arts werkte, pleegde zelfmoord. Een andere klasgenoot werd als dienstplichtige naar Indonesië gezonden en sneuvelde daar. Het liefste meisje uit de klas overleed na de geboorte van haar baby.

Zo valt mer te vertellen.

In een wisseling van korte e-mails naar aanleiding van het overlijden van Karel wees Hubert op de naam Bert en afleidingen daarvan: Hubert, Gijsbert en Bert. „Wij zijn nog met z’n drieën over. Zal dat het geheim van deze naam zijn?” Gijsbert beantwoordde deze ironie met de belofte, dat hij beslist zou vasthouden aan dit bijgeloof.

Inmiddels is Hubert ook aangekomen. De bijeenkomst wordt met de minuut gezelliger. Er wordt een goed glas wijn geschonken, gevolgd door haring met jenever. Karel zou het zo gewild hebben.

De gesprekken verlopen moeilijk, want een trio van saxofoon, elektrische gitaar en drum vereist het meest van de veelal wat oudere gehoororganen.

De band doet Gijsbert denken de lowlandband van de HBS, die Karel had opgericht. In de presentatie van foto’s, die het leven van Karel weerspiegelen, komt de band voorbij. Karel staat in het centrum en achter hem Menno, wiens vader werd doodgeschoten.

Karel was een stimulerende figuur, de motor van de bloeiende leerlingenclub. Hij vroeg Gijsbert hoofdredacteur te worden van „Illustra”, de krant van de leerlingen. Zo kom je aan een beroep.

Uit die tijd stamt een foto, waarop Gijsbert achter een huisorgel zit en Karel genadiglijk naar zijn kunst luistert.

Zeventig jaar zijn de klasgenoten elkaar op gepaste afstand gevolgd via publicaties. Ooit bezocht Gijsbert Karel in Friesland op zijn Lemsteraak, waarop hij trots was.

Hubert woont in het groene hart van Holland in een villa met aan alle beschikbare muren een schat aan schilderijen vanaf de Haagse School. Hij maakte zich de laatste jaren veel zorgen over Karel en zijn echtgenote Nel.

Het was Gijsbert niet geheel duidelijk in welk gezelschap hij terecht zou komen bij de herdenking. Onder de professoren? Het valt niet tegen. Als de muziek stil is, kan er herinnerd worden. De oudste zoon Henk heeft zijn familieverhaal. Dan komt de wetenschap, komen de sprekers. Ze stappen naar voren met de briefjes in hun handpalm. Er mag niets vergeten worden. Karel komt veel eer toe. Klasgenoot Bert fluistert in Gijsberts oor: „Wat een verheerlijking”.

Waarom ook niet?

Een glansrijke carrière. Status, invloed, gezag. Burgerlijk aanzien. Amsterdam. Onder de professoren. Die jongen uit de klas.

Het ging goed met zijn kinderen. Moeder Nel maakte zich soms ongerust over de tweede zoon Frits. Die was al ruim in de dertig, maar taande niet naar een vriendin. Hij zou toch eens moeten gaan trouwen.

Dat kan zijn. Hij zat in het onderwijs. Niet zo maar. Hij was rector aan een vwo-school. Mooi opgezet. Er zat veel groei in. Ouders waren enthousiast.

Er ontplofte een venijnige bom.

Hoe dat balletje rolde weet Gijsbert niet. Hij wil het ook niet weten. Bij een huiszoeking werden in de computer van de zoon afbeeldingen gevonden, die het einde het einde betekenden van zijn werk bij het onderwijs.

Het drama voltrok zich een paar jaar geleden. Vader Karel en moeder Nel hebben het zich vreselijk aangetrokken. Gedemoraliseerd.

Of ze het hebben hunnen verwerken?

Nel raakte dementerend en kwam in een verpleeghuis terecht. Karel moest haar volgen. Zijn verstandelijke vermogens schoten ook tekort.

Klasgenoot Bert heeft ze daar bezocht.

„Het was heel, heel erg”, vertelde hij Gijsbert. „Niet te beschrijven.”

Zoon Henk heeft zijn verhaal gedaan. Dan geeft hij het stokje aan zijn broer Frits, die de ceremonie verder leidt en de sprekers, die zich meldden, uitnodigt.

Frits is imponerend. Hij stond in de deuropening van het restaurant en verwelkomde Gijsbert, toen deze binnenkwam en meldde dat zijn klasgenoot er al was.

Frits heeft de herdenking in handen, in zijn hart.

Na het wetenschappelijk afscheid wordt ruimte gemaakt voor de harpist, de zoon van Henk, de kleinzoon van de overledene.

Na de eerste accoorden valt de stilte.

Gijsbert zit schuin achter de kleinzoon,

ziet recht tegenover hem tegen de bar Henk staan,

leest van het gezicht van de vader

de muziek noot voor noot.

Het is een herdenking, er staat geen kist. Opa Karel is niet meer.

De kleinzoon tokkelt uit de harp

een sprankelend requiem,

dat een rijk leven van de klasgenoot honoreert.

Bert de Jong

Terug naar Weerwater >>>>> Home