strohalm

Als een laatste strohalm

Het ondraaglijk lijden,

bij wie....?

Wim zit in de huiskamer in zijn stoel tegen het raam in het vertrek, waar weinig met elkaar wordt gepraat omdat de bewoners daar onvoldoende over taal en woorden beschikken. Hij is ook fysiek nauwelijks te benaderen. Er staan rollators, stoelen en een compleet bed met een tevreden bewoonster erin in de weg. Naast zijn stoel is er nog plek voor een krukje. Het lukt me dat te bereiken.

Wim keert zijn gezicht enigszins naar me toe en glimlacht vriendelijk, zoals hij zijn hele lange leven gewoon was te doen. Maar hij weet niet wie ik ben. Althans, hij geeft geen blijk van enige herkenning. Er is wel een gevoel van verbondenheid, dat alleen van mijn kant bestaat, denk ik.

De bedoeling is naar zijn kamer te gaan, waar het rustiger is en vandaar onze excursie te maken door de wijdere wereld. Er is echter geen beweging in hem te krijgen. Hij heeft zijn pantoffels nog aan en schijnt tevreden te zijn met zijn lot.

In de kamer er naast, leeft de taal nog. Twee dames zitten tegenover elkaar. Als ik ze groet, word ik aangesproken. Niet met de vraag of ik "hier nieuw ben?", maar of ik "op bezoek ben".

Dat is het geval en ik vertel over mijn oudere broer, die in de kamer verderop zit. Zij spreekt onberispelijk, weet goed haar woorden te kiezen, en heeft een overtuigende klank in haar stem. In deze ambiance valt dat op.

Ik begrijp, dat ze het helemaal niet naar haar zin heeft. Er gaan veel dingen verkeerd.

„Maar de verzorging is toch goed en aardig”, waag ik haar tegen te werpen. Daar is geen sprake van. De andere dame probeert haar te corrigeren. "Het valt best mee."

De twee zijn geen vriendinnen. „Luister niet naar haar”, krijgt ze te horen. „Ze weet van voren niet, dat ze van achteren leeft.”

In de deuropening naar de gang staat de verzorgster van deze dag te luisteren. Ik had haar nog niet opgemerkt. Ze kijkt verlegen en tegelijk toegeeflijk. Ik herhaal dat de mensen hier echt wel aardig zijn.

In de andere kamer komt intussen beweging. De verzorging daar weet contact te leggen met Wim en duidelijk te maken dat het bezoek naar zijn kamer wil. Het neemt tijd in beslag, maar we komen er. Onderweg blijft hij om de paar meter aarzelend staan, in beslag genomen door ik weet niet wat, zoekend naar de werkelijkheid om hem heen.

Zijn hele leven wordt in zijn kamer geëxposeerd. Bij mijn vorig bezoek had ik een foto meegenomen; Wim als baby met zijn trotse moeder en vader. Papa's en mama's bestonden in die tijd niet voor ons.

Het kiekje zie ik niet meer. Vermoedelijk ingepikt door één van zijn kinderen. De foto kan later van pas komen. Het maakt niets uit.

De fototentoonstelling, noch het exemplaar van de handelsuitgave van zijn proefschrift, noch dat van zijn vuistdikke chirurgische handleiding voor Indonesische studenten en dat van zijn populaire uiteenzetting van de gevreesde kankers behoren bij zijn wereld, bij zijn bestaan nu. Om de kunst uit het Verre Oosten die de hoeken en de overige ruimte van de kamer vullen, maar niet te noemen.

Wim leeft daar nog tussen. Ik weet niet hoe. Al dat decor, deze aubade aan zijn verleden is van hen, die hem blijven vasthouden. Ik vermoed dat dit alles hem zo eenzaam maakt in tegenstelling tot al dat voor mij zo vreemde gedoe in de gemeenschappelijke kamer.

De koude miezerige regen is overgetrokken. De excursie gaat door. Met de bus naar het museum Jan van der Togt met schilderijen

vol kleur. Wim kon geen expositie in dit genre overslaan. Hij ontdekte veel en slaagde erin je een begrijpelijke uitleg te geven. Het zal hem weer wat moeten doen.

Ook deze wereld is hem vreemd geworden. De kleuren spreken en vertellen niet meer.

Hij heeft nog de houding van een geïnteresseerde bezoeker, maar loopt verdwaald rond.

In het mislukte hart van Amstelveen ons gebruikelijk feestje: koffie met appelgebak. Het smaakt hem als steeds en hij weet het zonder al te veel gekruimeld en geknoei op te eten. Met hem kun je over de straat. Er lopen meer bejaarden tot hoogbejaarden in deze plaats rond.

Bekende gezichten verschijnen aan onze tafel. Wims dochter met zijn kleindochter. Een als vanouds een innige knuffel. Weer de vriendelijke glimlach. Herkenning? Hij gaat verder met het oppeuzelen van appelgebak.

Je kunt inderdaad met hem over de straat. Als we in de Laan van de Helende Meesters lopen, begint het al donker te worden. Wim is wanneer hij loopt uiterst voorzichtig. Een val op zijn leeftijd kan fataal, zo niet dodelijk zijn. Medisch besef rest hem nog. Toch gaat het mis. Hij struikelt over een stoeprandje en valt voorover.

Vallen? Het lijkt meer op een zich vlijen op een matras. Zo hoor je zonder fatale gevolgen te vallen. Maar zijn neus raakt de harde grond. Hij blijft zwijgend liggen.

Mijn broer Hennie en ik pakken Wim bij zijn oksels beet en hijsen hem op. Als hij weer voelt op zijn benen te staan, moet het gaan, is mijn veronderstelling.

Het lukt.

Zijn neus bloedt. Ik heb zakdoekjes voor het grijpen in mijn broekzak voor het geval dat. We drukken dat tegen zijn neus aan. Dan komt zijn medisch advies: „Nee, niet wrijven. Dat is niet goed.” We gehoorzamen onmiddellijk. Er komt nog meer duidelijke taal: „Ik zei nog tegen mezelf. Wim, kijk uit voor de stoepjes; het begint al donker te worden.”

Wims gezicht is bebloed. Het lukt niet dat direct schoon te maken. Weer thuis bij hem kijkt de verzorging daar niet van op. Ze zijn meer gewend. Wim zit snel veilig aan zijn maaltijd.

Ondraaglijk lijden.

Twee woorden, waarover eindeloos ernstig wordt gediscussieerd. Mijn indruk is, dat mijn broer daar niet direct onderhevig aan is, ondanks zijn bloedneus en andere lichte narigheden.

Het lijden heeft zich mogelijk meer genesteld bij degenen, die hem willen vasthouden, maar wie hij reeds achter zich heeft moeten laten.

Ondraaglijk lijden.

Ik bespeur dat meer bij zijn buurvrouw in de andere kamer,

zij die zo ontevreden was over haar verzorging.

Daar zit meer achter. Het volle besef van haar toestand.

Ze sprak mij aan.

Ik reageerde, maar moest afbreken.

Ging weg,

draaide me om en knikte;

ik voelde me

als de laatste strohalm.

Bert de Jong

Terug naar Weerwater