schrijvers

Christelijke uitgevers

lieten goud liggen

De schrijfster Marilynne Robinson ontving in 2012 uit handen van president Obama de "National Humitas Prize " for her grace and intelligence writing". In de loop der jaren behaalde zij meer pretentieuze prijzen.

Wie gelooft, kan niet schrijven.

Dat staat met grote letters op de kaft van Letter en Geest, de zaterdagse bijlage van het dagblad Trouw. (23 mei). De bijlage is volgens de ondertitel speciaal bedoeld voor lezers en denkers. Het lezen van de rest van de krant vraagt kennelijk minder denkwerk.

Hoe dan ook, de ankeiler meldt dat gelovigen niet kunnen schrijven. Om het spannender te maken wordt verder nog op de kaft vermeld: Stevo Akkermans eenzame zoektocht in de literatuur. De suggestie: De zoektocht van de auteur en journalist Akkermans onder de gelovigen naar literatuur was eenzaam en bracht weinig resultaat op.

Ik weet het, om een verhaal in de krant aan te prijzen is de verleiding tot overdrijving niet gering. Vooral als je de redactie voert van een katern met de duffe titel als Letter en Geest.

Boven het verhaal op de binnenpagina staat een kop, waarin de eindredactie gas heeft teruggenomen. Het zijn niet meer de gelovigen, die niet kunnen schrijven, maar de Christenen. In de onderkop wordt dan eindelijk aangegeven, waarom het gaat in het verhaal, dat als een essay wordt gepresenteerd:

Stevo Akkerman, auteur van het beste religieus-literaire boek van het jaar, vraagt zich af waarom literatuur onder behoudende gelovigen zo slecht valt.

Een boeiend onderwerp dus. Maar waarom springt de eindredactie van het denkers-katern zo slordig en sensationeel om met de aankondiging van dit verhaal. Op de eerste pagina van de krant wordt nog eens bericht, dat christenen niet kunnen schrijven.

Mijn oud-collega Akkerman is redacteur van Trouw en won met zijn boek „Donderdagmiddagdochter” vorig jaar de literaire juryprijs van het Christelijk Literair Overleg en de Belgische prijs voor het beste spirituele boek.

Op zijn ‚eenzame zoektocht’ komt Akkermans terecht bij Evelien de Nooijer, die lange tijd actief was in de christelijke boekenbranche. Zij bekent:

„Er is bij christelijke uitgevers geen vraag naar literatuur, er is vraag naar 'verantwoorde' boeken die het geloof bevestigen, uiteenzetten, uitspitten, bekrachtigen en soms zelfs voorkauwen."

Volgens haar is in christelijke kring niet alleen geen vraag naar literatuur, er is ook geen aanbod, want zegt zij: 'Christenen kunnen niet schrijven'. De handicap van de gelovigen is dat ze niet authentiek zijn en daarom niet echt uit zichzelf schrijven.

Als dat zo is, schrijft Akkerman, ben ik niet gelovig of ik ben niet authentiek. Of hij kan niet schrijven, concludeert hij. Misschien is het wel alle drie.

Met zijn schrijven lijkt het me wel goed te zitten. Zijn „Donderdagmiddagdochter”, waarmee hij prijzen won, verscheen bij Nieuw Amsterdam, een uitgeverij, die literaire kwaliteit vraagt en niet in de eerste plaats de bevestiging van het geloof van eventuele lezers. Zij zoekt haar afzet niet bij de christelijke boekhandel, waarover De Nooijer het heeft.

Auteurs van christelijke huize, die zich niet geroepen voelen de predikanten te evenaren in het brengen van de blijde boodschap zijn zo verstandig van hun manuscripten niet voor te leggen aan de traditionele christelijke uitgevers. Als zij dat toch deden, konden ze nul op het rekest krijgen, omdat het werk niet ‚in hun fonds’ paste.

Christelijke uitgevers hebben goud laten liggen.

Een dwingende vraag is of je als gelovige over voldoende vrijheid beschikt om te schrijven wat je op je hart hebt?

Het schrijven is vooral een zaak je nek uit te steken, jezelf willen geven, je overgeven. En dat doe je, terwijl je bent opgevoed en leeft in een milieu met strenge leefregels en opvattingen.

Akkerman komt uit een omheind gereformeerd-vrijgemaakt universum. Hij schrijft:

Kunst was niet afwezig, maar er ging wel altijd een zekere dreiging van uit…Er bestond niet zomaar spanning tussen ons en de rest van de wereld, nee, wij waren kinderen van de antithese, de vijandschap tussen de slang en de vrouw. Wij waren 'geheel anders', en dat zette ons niet alleen vierkant tegenover de wereld, het dwong ons ook 'de wereld in onszelf' te ontkennen.”

Schrijven zonder beperkingen. Dat stond Akkerman voor:

„Het geloof, waarin ik ben grootgebracht, was een ingenieus bouwwerk van op elkaar gestapelde premissen, een volslagen logisch en rationeel systeem, waarin alles klopte. Maar het was een tandwiel dat wel mooi draaide, maar niet aansloot op dat andere tandwiel, dat van de persoonlijke werkelijkheid. En een stelsel dat alles wil verklaren, zonder ruimte te laten voor individualiteit en mysterie, draait dol.”

Hij is een vreemdeling geworden in het gezelschap van andere gelovigen zowel lijfelijk (in de kerk) als via de overlevering.

Er wordt een taal gesproken en geschreven, die gezwollen is. Steeds woorden dezelfde clichés gebruikt. Oorspronkelijkheid is dikwijls zoek. Wat geschreven en gezegd wordt (op de preekstoelen) zijn herhalingen.

Een reden, waarom ik het op den duur voor gehoord en gezien hield.

Terwijl toch onder de gelovigen niet steeds afgesleten en gezwollen taal wordt gesproken en kostelijke metaforen worden geschreven en gezegd. Zoals mijn opa me duidelijk maakte: We zijn slechts het „stofje aan de weegschaal”, zo gering en onbelangrijk zijn we.

Het is „meer waarheid dan ik zelf onder woorden kan brengen”, schrijft Akkerman bescheiden.

Je zou haast zeggen, dat dit de Amerikaanse auteur Marilynne Robinson wel lukt. Akkerman haalt uithaar essaybundel „When I was a child I read books” het volgende aan:

„Hecht gesmede gemeenschappen waarvan de leden aan elkaar hun identiteit ontlenen, en ook betekenis en waarde, zijn vaak gemankeerd en gevaarlijk, hoe mooi hun vernis ook is gepoetst."

Zij zegt dat ze door de jaren heen bezig is geweest zichzelf bij het schrijven te bevrijden. Van de betekenis en waarde van de gelovige omgeving, die gevaarlijk zijn.

Maar ook van de wetenschappelijke en culturele mode van deze tijd.

Ik heb van Robinson het boek „Lila” gelezen en ben bezig aan „Gilead.” De vertalingen zijn uitgegeven niet door een christelijke uitgeverij, maar door de Arbeiderspers.

In „Gilead” schrijft in een van God en mensen verlaten deel van het Amerikaanse platteland met een benepen gelovig klimaat een vergrijsde predikant brieven aan een kind van zeven jaar. Misschien zullen de brieven het kind in zijn hele leven niet bereiken.

Zijn schrijven is zo iets als bidden, schrijft hij aan het kind. „Ik heb het gevoel samen met jou te zijn, wat dat dan ook moge inhouden, gezien het feit dat je nog maar een kleine jongen bent.” Misschien bereiken de brieven het kind nooit. Maar de oude predikant betreurt het als de jongen verdriet heeft gehad en is op de voorhand dankbaar voor het goede dat het kind ervaart. „Dat wil zeggen”, schrijft hij het kind „ik bid voor je. En er zit een zekere intimiteit in. Echt waar.”

In mijn e-Reader heb ik bij dit boek de volgende notitie geschreven:

„Aan bidden doe ik niet. Wel aan schrijven.

Waarom ook niet als je behoefte hebt aan bidden…?”

Wanner je als een predikant brieven schrijft aan een kind, dat ze vermoedelijk niet zal lezen, ben je eenzaam. Hij heeft veel boeken gelezen en erkent dat hij dat deed om de eenzaamheid te verdrijven en dat slecht gezelschap toch beter was dan geen gezelschap. Deze bekentenis slaat op dat ‚vreemde intermezzo’ dat het grootste deel van zijn leven bepaalde. Robinson suggereert, dat deze opmerking betrekking heeft op het boek „Lila”, waarin de dominee een verhouding heeft en getrouwd is met Lila, de moeder van de jongen. Ze zat op een dag eenzaam en verlaten in zijn kerk huisde aan de rand van de gemeente in een hutje. Ga maar aan staan. Maar dat alles wordt direct en eerlijk opgeschreven door iemand die zichzelf heeft weten te bevrijden al schrijvend en wellicht biddend.

Authentieke taal, die schrijvend en lezend bevrijdende werkt en niet vervreemdt.

Stevo Akkerman heeft dat op zijn zoektocht gevonden.

Bert de Jong.