Lourdes

De laatste trein

van Nederland

naar Lourdes

De laatste bedevaarttrein uit Nederland naar Lourdes is uit Maastricht vertrokken. Zij die troost en genezing zoeken en op een wonder hopen zijn voortaan aangewezen op vervoer met comfortabele bussen naar het Noorden van Frankrijk, vanwaar de pelgrims met de TGV-treinen snel naar Lourdes rijden. Dan is er nog het vervoer per vliegtuig, waarmee de luchtvaartmaatschappijen op de bedevaart naar Lourdes inspelen.

In 1883 reed de eerste trein van Nederland naar Lourdes. Mij werd ooit gevraagd voor de krant een tocht met de pelgrimstrein te maken. Want Lourdes was niet niks.

Aan het meisje Bernadette Soubirous was in 1858 in een rots aan de rivier de Gave Maria, de moeder van Jezus, zelf verschenen. En dat was niet bij één keer gebleven.

In 1925 werd Bernadette door de kerk van Rome zalig verklaard en sinds 1933 behoort ze tot de heiligen van de kerk.

Bernadette, wier leven na de verschijningen van Maria verder verliep onder toezicht van jaloerse nonnen, was niet al te gelukkig tijdens het onderzoek door de inquisiteurs van de waarheid van de wonderen, aldus de biograven.

Ze stierf na een slopende ziekte, pas 35 jaar oud.

Haar stoffelijk overschot was bij haar zaligverklaring nog in goede staat. Ook dat zou een wonder zijn.

Goede kennissen verklaarden mij voor knettergek aan deze klus te beginnen. Wat moest ik in Lourdes als gereformeerde kerkganger (dat was ik in die tijd) daar zoeken in al dat roomse gedoe.

Bovendien had ik last van een pijnlijke voet, waarop ik in een ijverige bui een boomstam had laten vallen. Gekneusd. Lourdes zou ook veel lopen betekenen.

Mijn twijfel is groot en ik vraag advies aan de buurvrouw, die van huis uit rooms-katholiek is en er verder weinig meer aan doet. Ze raadt me aan juist te gaan.

Bij mijn vertrek op die zondag komt ze nog even langs en geeft me een rozenkrans mee, die ze van haar moeder had gekregen. „Wat moet ik daar mee?”, is mijn vraag. Weet zij ook niet. Maar je moest zo iets wel bij je hebben. Verder geeft ze me een kruikje jenever. „Dat zal je vannacht wel nodig hebben”, aldus de buurvrouw.

Ze heeft nog één vraag. „Neem voor mijn moeder wat water van Lourdes mee? Dat zal ze zalig vinden.”

Na het vertrek uit Den Bosch zit ik 's avonds alleen in een coupé Om me niet eenzaam te voelen en te worden dwaal ik door de trein. Door de treinradio is het Lourdes-lied, dat herhaaldelijk werd uitgezonden, eindelijk verklonken. In de volgende wagon is men nog niet aan het slapen toe. Ik vind een gezelschap, dat niet uitgepraat is. Het zijn geestelijke, die de pelgrimstocht begeleiden.

Ik ben welkom in hun midden en word heel wat wijzer over Lourdes. De trein telt zeventien wagons. Ergens achterin worden loden kisten vervoerd voor het geval dat. Wanneer men met honderden zieken op pad gaat, is het, volgens de statistiek, niet uitgesloten dat iemand niet levend terugkeert.

Pater Jan geeft me goede adviezen, als ik vertel waarom ik in de trein zit. Het kruikje jenever is al leeg. Intussen weet ik veel over de wonderen, die zouden zijn geschied, over de teleurstellingen, maar vooral over de voldoening die Lourdes geeft, ook als er geen sprake is van genezing. „Het zal jou ook goed doen”, voorspelt pater Jan.

Daar lijkt het de volgende morgen vroeg niet in het minst op. De trein staat stil aan een perron in Bordeaux. We krijgen drie kwartier de gelegenheid ons te vertreden. Het is koud buiten. Na een paar stappen merk ik het pas. De voet weer. Het is niet meer te doen. Ik strompel terug naar de trein. De pijn voelt als nooit meer over te gaan. Mijn geloof in Lourdes en alles er om heen taant zeer.

Er komt een einde aan de lange reis. Voorbij Pau zijn we er bijna. Het is licht geworden. De trein rijdt langs de Grave. Het is vroeg in het voorjaar. De toppen van de Pyreneeën zijn nog besneeuwd en steken scherp af tegen de diepblauwe lucht.

De dag en Lourdes beloven mooi te worden. Door de luidsprekers wordt het verhaal verteld van Bernadette, die juist ins deze tijd van het jaar jaar de verschijningen van Maria beleefde.

Als de trein vaart mindert, zet de verteller het Lourdes-lied weer in:

Te Lourd op de bergen

verscheen in een grot

vol glans en vol luister

de Moeder van God

Avé, avé Maria.

Zo gaat het tien coupletten door.

Het is door de organisatie van de pelgrimstocht zo beschikt, dat ik terecht ben gekomen in een groep van slechtziende en blinde kinderen. Er gaan deze tocht veel kinderen mee, die de nacht hebben doorgebracht in de ambulance-afdeling van de trein. Ze zijn weer bij ons.

Wanneer ze buiten het gehoor zijn van hun moeders en de geestelijken zingen ze het steeds herhaalde Avé, avé Maria aldus:

Calvé, calvé, pindakaas.

De aankomst in Lourdes , waar Maria verscheen, is te ernstig voor deze variant. Beneden stroomt de Gave. Even is de grot te zien.

Ik sta in het gangpad te kijken. Nauwelijks bewust wat zich voorbijtrekt. Mijn denken vervliegt. Ver weg. Ik rijd in een autobus langs een rivier. Het is de IJssel. Zit naast mijn moeder, die me verleid heeft mee te gaan naar de hogeschooldag in Kampen van de vrijgemaakte gereformeerden. Een jaarlijks hoogtepunt. Een man met een grote zwarte pet op pakt ongevraagd de microfoon van de chauffeur en zet een psalm in: „Ik ben verblijd, wanneer men mij, godvruchtig opwekt, zie we staan gereed naar Gods huis te gaan. Jeruzalem, dat ik bemin, we treden uwe poorten in.”.

De psalm wordt op hele noten in een langzame dreun gezongen en klinkt kolossaal in de kleine ruimte van de bus.

De chauffeur remt voor het verkeerslicht van de brug over de IJssel. Met een schok.

Het is de schok van de trein, die nu stil staat.

Het gereformeerde visioen uit het verleden is net zo snel verdwenen als het kwam. „Avé, avé Maria” komt nog steeds uit de luidsprekers. We zijn er.

Het lopen gaat vanzelf. De pijn in mijn voet is verdwenen en vergeten. Wat wil je nog meer?

Maar mijn eerste indrukken zijn niet optimaal. We worden direct al gewaarschuwd. Er is ook een trein uit Rome aangekomen met 1500 Italianen.

„Je mag wel goed op je portemonnee letten.”

„Het zijn toch christen-mensen?”

„Dat is waar, maar ook zakkenrollers.”

De reis uit Rome heeft 25 uur geduurd. Ik ben getuige van het uitladen van de zieken en gehandicapten en het vervoer op de brancards.

Lourdes. Er wordt daar dagelijks een niet te vertellen ellende samengeperst.

De volgende dag staan we met de kinderen voor de grot van Bernadette om de zegen van de bisschop te ontvangen. Als je met de pelgrims naar Lourdes gaat, moet je ‚paars’, moet je een bisschop bij je hebben, anders ben je niet in tel.

Voor de grot is plaats voor ons gereserveerd. De logistiek klopt steeds. De bisschop loopt tussen de kinderen door van wie de meeste in een rolstoel zitten. Hij houdt met twee handen een monstrans vast, loopt geconcentreerd voort en maakt de indruk al de ellende om hem heen te dragen. Als is hij de Messias. Maar de bisschop verricht geen wonderen.

Er moeten zeker wonderen zijn geweest, gezien de krukken, die voor de grot uitnodigend zijn opgehangen. Ze zijn van kreupelen en lammen, die plotseling weer konden lopen.

Ik help bij de begeleiding van de leerlingen van het blindeninstituut Henricus en vertel ze over de krukken als bewijsstukken van de wonderen. De blinde kinderen betasten de voorwerpen nieuwsgierig. Jos reageert aldus: „Als ik mijn glazen oog daar aan een draadje hang, kan ik dan ook weer zien?”

Ik heb geen antwoord.

Klaas is jarig. Acht jaar geworden. Hij heeft een vrolijke kleurrijke papieren muts op, die de verzorgsters in het accueil (de aparte verblijfplaats voor de zieken, waar ook de kinderen zijn ondergebracht) voor hem hebben gemaakt. Samen met de bisschop steekt hij een grote kaars aan, waarachter de jongen zelf schuil gaat. Als versteend staat hij met de kaars in het midden van de grot, waar Bernadette haar verschijning zag.

Klaas heeft leukemie. Hij zal niet lang meer leven. Zijn moeder zal dit moment van Klaas in haar hart blijven bewaren.

Dat begrijp ik pas als we ’s avonds in het hotel na het eten over het bezoek aan de grot praten. De kinderen zijn weer naar het accueil gebracht.

Pater Bruining heeft papiertjes uitgereikt, waarop we intenties kunnen schrijven voor de mis, die hij de volgende dag in het Nederlands zal opdragen in de grote kerk, die ondergronds is gebouwd. Onze bejaarde pater is niet weinig trots op zijn mis, want niet iedere aanwezige geestelijke in Lourdes wordt uitgenodigd celebrant te zijn.

We hebben elkaar wat beter leren kennen. Ik waag de moeders te vragen: „Wat schrijven jullie toch op.” Ik mag enkele briefjes lezen.

„Of …… nog een paar fijne dagen in Lourdes mag hebben?”

„Of ze het thuis ook fijn hebben en ons niet teveel zullen missen?

Ik weet intussen van de moeders voor welke kinderen er geen hoop bestaat. Op de briefjes lees ik geen enkel gebedje om beterschap van een kind.

Van Pater Bruning ben ik er met de vraag naar de intenties van de moeders niet af. We zijn in de eetzaal blijven zitten en drinken koffie met een cognacje. Hij wil weten hoe het met mij is gesteld en schuift me een leeg briefje toe.

Mijn kinderen zijn gezond thuis, hebben het druk en zullen me misschien missen.

Wie ben ik hier? Ik zeg dat niet hardop. Maar de pater raadt dit alles. Hij helpt me op weg. Hij wil weten of ik dan helemaal geen zorgen en verdriet heb. Dat kan ik hem niet wijs maken. „Waarom bent u hier?”

„Om een verhaal te schrijven.”, is mijn antwoord.

De pater: „Hoe zo?”

„Ik zie er tegen op. Ik ben hier in een vreemde wereld met veel ellende. ”

„Nou dan. Doe niet zo moeilijk’. De pater duwt het briefje verder in mijn richting. Je verhaal, decreteert hij, is jouw intentie.

Ik stamel wat woorden op het papiertje en schuif het terug naar pater Bruining.

De mis kan ik de volgende dag niet meemaken. Met de leerlingen van Henricus rijden we hoog de Pyreneeën in. We stoppen op een dorpsplein. Zo vroeg in het voorjaar is hier weinig te doen. Ik stap het eerst uit de bus en wordt vriendelijk begroet met een”Bonjour, mon père. Madam herkent in mij de geestelijke leider. Ik laat het zo en gun haar de klandizie.

Na de lunch beginnen we met onze wandeling verder naar boven. De kinderen voelen de wijdte totaal aan. Ik verdenk ze er van nu dubbel te leven om hun handicap te compenseren.

We laten ze de plantjes, die tussen de rotsspleten groeien, betasten. Ze krijgen natte voeten als we de kracht en de kilte van een waterval laten voelen. We maken kennis met een loslopend ezeltje, dat we hebben opgevangen. Ook horen de kinderen de belletjes van schapen op een bergwei en ik verbaas me, dat ze zo goed afstand kunnen schatten. De echo van hun stemmen horen ze van heel ver. Ze meten de ruimte door met hun tong te klakken. Het is niet meer nodig, dat we een uitvoerige beschrijving geven van alles wat we zien, hoe groots het is, hoe zuiver en heerlijk, ik geloof dat zij meer ervaren en inademen dan wij.

Jos is een geluidsexpert in de wereld van blinden. We zijn in de wijde sneeuwvlakte achter geraakt bij de groep. Hij kan het stemgeluid van een ander feilloos nabootsen. Hij vraagt of hij pater Bruning mag nadoen. Prima, vind ik. Niemand kan het verder horen. Jos begint. Hij doet het perfect. Ik zit weer in de eetzaal van het hotel. Jos bidt met de routine van een lang priesterleven. Hij heeft in zijn stem de trillende eerbied van de geestelijke gelegd. „Wees gegroet Maria, vol van genade..”.

Ongemerkt zijn we gevangen geraakt in een dichte mist. Mijn richtingsgevoel laat me in de steek. Waar zijn we vandaan gekomen? Hoe vinden we de bus weer?

Jos heeft die zorg nog niet. Hij wil weten, wie ik ben, hoe ik er uit zie en vraagt: „Mag ik?”

Ik antwoord zonder wat te zeggen. Zijn vingers gaan over mijn gezicht. Hij voelt niet alleen hoe ik ben, het is meer, ik heb

de sensatie, dat hij wat aan mij geeft, dat nieuw is.

Mijn hand gaat door zijn haar.

De omgeving is nog dicht. „We moeten verder”, zegt Jos. Hij klakt met zijn tong en luistert. „Die kant op”, beslist hij. Pakt mijn hand. Hij is begeleider geworden. Onze schoenen zakken dicht in de sneeuw. Toch gaat het lopen licht, we hebben het gevoel te zweven. We halen de groep in. De ontmoeting is voorbij.

De laatste dag heb ik een afspraak met pater Jan bij de grot van Bernadette. Zou hij al veertig jaar zijn? Het is een afscheid. Ik zal niet met de trein terug gaan, maar met het vliegtuig. Hij besprenkelt zich met het bronwater met een intensiteit, waarmee ik iedereen dat zag doen.Hij pakt me bij een arm en trekt me mee. „Kom, het zal je goed doen”, houdt hij aan. Hij heeft gelijk. Het is vreemd, dat ik het water niet wil aanraken. De remming van eeuwen calvinisme is kennelijk te sterk.

Wel kom ik op het idee het jeneverkruikje met het bronwater te vullen en als geschenk te bestemmen voor mijn buurvrouw.

Zelden ben ik zo gemeend onder tranen bedankt voor een cadeautje toen ik weer thuis het haar gaf.

Voor de tweede keer ben ik naar Lourdes gegaan. Geen trein en geen vliegtuig. Het is op een zwerftocht met de camper en de bedevaartplaats Lourdes blijkt op de route te liggen. Het is weer voorjaar.

Helemaal vrij. Geen opdracht een aannemelijk verhaal te schrijven. Gewoon even kijken en meemaken.

Lourdes. Moet dat nou? Ik weet Mieke te verleiden en de plaats aan te doen. We hebben vaker een bedevaartsplaats bezocht. Altijd interessant. Het commercieel-religieus gedoe eromheen en de toeristische poppenkast. Maar toch ook als in Lourdes de ernst van de betrokkenen, de zieken, de gehandicapten en de helpers.

Dus Lourdes. Waarom ook niet. Geen enkele opdracht. Helemaal vrij. Alleen maar kijken.

Onbestemd dwalend over het terrein van de bedevaart stel ik voor de grote ondergrondse kerk te bekijken.

Ik heb aangeplakt gezien dat er een mis in het Nederland zal beginnen. Mieke voelt er weinig voor in die sombere catacomben te kruipen. Onze wegen gaan uiteen zoals wel vaker gebeurt. We vinden elkaar wel weer.

De mis is nog niet begonnen. Ik laat dat raadselachtige gebeuren van hopen en geloven weer op mij inwerken. En meer. De suggestieve sfeer in de schaars verlichte grote ruimte bevangt me.

Een mooie oudere dame schuift naast me in de kerkbank. Ze vraagt of ik ook wacht op de mis in het Nederlands. "Niet echt", is mijn antwoord . Dat is niet helemaal eerlijk. Ik had moeten zeggen dat in dezelfde basiliek een paar jaar eerder tijdens de viering een intentie van mij aan de orde was geweest. Dat is de eigenlijke reden, dat ik die kerk in wilde. Een soort schuldgevoel. Toen pater Bruining daar bad, was ik er niet en met de kinderen uit. Maar dat alles hoef ik een dame , die naast me is komen zitten toch niet te vertellen ook al spreekt ze Nederlands. Zo interessant is de uitleg van de intentie, dat het zou lukken een acceptabel verhaal te schrijven ook weer niet.

Kan allemaal zijn, ik voel me zeldzaam onzeker, vreemd, opgelaten.

Wat er verder voorvalt, gaat gebeuren, verbeeld ik me. Zie ik, beleef ik, een werkelijkheid van Lourdes.

Van opzij komt haar vraag.

"Wacht je misschien nog op de voorbede voor je verhaal, toen je hier een paar jaar geleden was?"

Het is moeder Maria, die naast me is gaan zitten. Mijn eigen moeder. Haar stem.

"Moeder Maria", zo reageer ik, "wat doe jij hier? Wat vraag je allemaal ?

"Wat doe jij hier?, is haar vraag weer.

Mijn antwoord is, dat ik de sfeer wil ondergaan, alles wil begrijpen. "Ook dat jij plotseling naast me zit."

Wat kan ik er mee? "Als ik ga vertellen", praat ik verder, terwijl ik naar haar durf te kijken, "dat mijn eigen moeder, die Maria heet, ruim 35 jaar na haar vroege dood aan mij is verschenen in een kelderkerk vlak bij de grot van Bernadette. Als dat wordt opgepikt door de publiciteit, krijgen we nog een protestantse invasie in Lourdes. Ik moet er niet aan denken. Je wordt nog ver na je dood meer dan bekend als Nederlander."

Ik heb een gesprek met haar, alsof ik haar een week eerder nog heb gezien. Ze heeft een lichte jurk aan met vrolijke bloemetjes, die haar toekomstige schoondochters haar nog hadden aangeraden te kopen.

Moeder Maria vraagt:

"Geloof jij zo maar dat Maria hier in Lourdes aan Bernadette verscheen?"

Ik begin mijn verhaal over Bernadette: ze was arm en hongerig. In de koude tijd voor Pasen was ze thuis op pad gestuurd om hout te halen. In de grot, waarin ze schuilde tegen de ijskoude regen ontmoette ze een mooie en lieve dame. Dat was haar geheim. Haar verhaal is als de lofzang van Maria over de machtigen, die van hun troon worden gestoten, de rijken, die worden weggestuurd en geringen, die worden opgericht.

Haar verhaal is een plaats in de bijbel waard.

Het zingt in Europa rond. Het geeft zieken en gehandicapten een doel om ergens heen te gaan.Het is een bestemming, die geen touroperator bij benadering heeft weten te ontdekken."

"Je ontwijkt, zoals je vroeger ook al deed, mijn vraag", reageert moeder Maria.

„De Verschijning aan Bernadette is even waar als jij nu naast me zit, zo waar is jouw verschijning nu ook", antwoord ik.

De viering is begonnen. We moeten zachter praten.

„Je voorbede is verjaard, merkt moeder Maria op.”

„Dat is juist. De intentie zit ergens in een rooms archief. Ik veronderstel, dat ze die briefjes niet de versnippering in sturen.”

"Hoe is het je verhaal over Lourdes vergaan?", vraagt ze verder.

"Niet slecht, het briefje dat ik aan pater Bruining gaf, heeft geholpen. Weet je moeder Maria, mijn hele lange schrijvend leven heb ik behoefte aan hulp gevoeld."

Moeder Maria schuift uit haar bank. Ik volg haar. We lopen naar boven.

Daar beweegt de massa zich in het wijkend licht. De dagelijkse religieuze promenade. Moeder Maria en ik laten ons door de menigte meevoeren. Twee bezoekers van Lourdes zonder fakkel. Het slotlied is de in het Latijn gezongen geloofsbelijdenis "Credo in unum Deum".

Uit de luidsprekers hoort elke pelgrim in zijn eigen taal het 'welterusten' klinken.

Moeder Maria is opgegaan

in het nog heldere licht

in een kier

van de donkere hemelkoepel.

Ik voel haar nog. Ze is er nog, houdt mijn arm vast.

Ik ben niet alleen.

Het is Mieke die mij vastpakt

.

"Ik heb hier boven gewacht. Zo lang was je daar niet beneden. Gaat het wel? Je ziet wat bleek", zegt ze.

We verdwijnen in de deinende, neuriënde en zingende massa.

Bert de Jong

Terug naar Weerwater >>>>> Home