Zwaantje

liet ik in de steek

Er is een foto, genomen in het jaar 1942, waarop ik niet uitgekeken raak. Steeds grijp ik naar de plaat en ontdek weer meer gezichten van heel vroeger.

Het is een foto van de leerlingen van de mulo verbonden aan de openbare school in Beilen. Ik sta er niet op. Wij waren thuis gereformeerd en dan word je niet naar een openbare school gestuurd.

Dus geen leerling van die school, maar de bekende gezichten komen diep uit mijn geheugen naar boven. Een bewijs, dat het met de maatschappelijke en religieuze verzuiling in mijn geboortedorp meeviel, als ik zo vrij mag zijn deze historische conclusie te trekken.

De foto staat trouwens afgedrukt in het Tijdschrift van de Historische Vereniging Beilen.

Met de onderwijzers mee (een mulo had geen leraren) staan er 111 personen op de foto. Een boeiende groep pubers uit de oorlogsjaren, die konden en mochten doorleren en uit Beilen uit wijde omgeving van Tiendeveen tot HooghaLen en Dwingeloo tot Westerbork kwamen.

Wie zijn er nog in leven? Vermoedelijk niet veel, statistisch berekend. Ze zouden nu dik in de tachtig jaar moeten zijn. Bovendien, men moest de oorlogsjaren nog door; een aantal van de jongens kwam in het verzet tegen de Duitsers, anderen werden eind jaren veertig als dienstplichtigen naar Indonesië gestuurd.

Tussen die mulo’ers ontdekte ik Zwaantje. Niet direct. Haar gezicht was me al opgevallen, maar ik had haar nog geen naam kunnen geven. Wat bij andere gezichten wel het geval was.

De foto in het tijdschrift is met ruime tekst voorzien met namen, voor zover deze bij de redactie van het tijdschrift bekend waren. In het rijtje namen vond ik Zwaantje. Het was slechts een kwestie van tellen en ik kwam bij het naamloze gezichtje terecht: Zwaantje.

Het moet uit schuldgevoel zijn, dat ik haar beeld uit mijn denken heb verdrongen. Ze was geregeld in mijn geheugen aanwezig, maar haar afdruk in mijn hoofd klopte niet met de foto.

Nou ja, schuld? Je moet niet overdrijven. Zwaantje was hervormd, wij waren gereformeerd. Dus had je niet veel met elkaar te maken. Maar wij hadden les van dezelfde muziekleraar, die aan de culturele verheffing van het dorp deed. De man was zo pedagogisch, dat hij soms Zwaantje tegen mij uitspeelde. De stukjes, die ik in moest studeren, lukte niet altijd. Als hij ontevreden over mijn presentatie van één van de kleine preludes of fuga’s van Johan Sebastian Bach voegde de leraar mij toe: “Nou Bert, dat heb ik vandaag beter gehoord” en ik wist dat hij op Zwaantje doelde wie hij een uurtje eerde les had gegeven. Het zou wel zo zijn, maar ik geloofde niet, dat Zwaantje zo gek was op de Bach-stukjes.

Zij kon mooi zingen. We deden mee in een kinderkoor geleid door dezelfde muziekleraar. Hij had een groepje gevormd, die op de jaarlijkse muziekavond de Kindersymfonie van Haydn uitvoerden. Mijn instrument was de trompet. Geen probleem. Ik hoefde maar één noot te blazen, maar moest me wel gelijk met de trom aan het juiste ritme houden. Zwaantje had een instrument waaruit het mooie geluid van een vogel kwam.

We zaten op de achterbank van een auto, waarin we naar Meppel werden gereden. Onze muziekleraar woonde daar. Eerlijk gezegd was Zwaantje toen (we zaten nog op de hervormde en gereformeerde lagere scholen) voor mij een wezentje van een andere planeet. Dat krijg je als het gezin alleen maar uit jongens bestaat. Ik was verlegen. Durfde amper naar haar te kijken. Ze vroeg, hoe ik dat deed op die trompet. Er was niets uit te leggen. Maar ik kreeg geen woord uit mijn keel.

Niettemin werd de uitvoering in Ogterop een succes en kon de muziekleraar tevreden zijn.

Openbare mulo of geen mulo, ik kon en moest doorleren en werd naar de christelijke hbs in Hoogeveen gestuurd. Zes keer per week 17 km heen en 17 km terug fietsen. Zwaantje moest dat ook. Het was in de tijd voor de mulo-foto werd genomen. We fietsten in den regel in een groep naar school en naar huis. Het ging die dag niet snel. Tegenwind en nog regen ook. Ik fietste naast Zwaantje. De groep werd steeds kleiner. De jongens gingen er onsportief vandoor. Toen we door Spier fietsten, waren Zwaantje en ik alleen overgebleven. Ze had het niet best. Ik had haar ridderlijk moeten duwen. Twee kilometer voor Beilen hield ik het ook voor gezien en spurtte weg van haar.

Ze moet thuis zijn gekomen. Het was haar laatste fietstocht naar Hoogeveen. De volgende dag was ze er niet en ze is niet meer naar de hbs gegaan en volgde het voortgezet onderwijs verder in Beilen.

Een paar jaar later waren we in het dorp met een vrolijk clubje bij elkaar. We vonden dat Zwaantje en haar zusje ook mee moesten doen en belden lawaaierig bij haar thuis aan. Ik stond vooraan toen de deur open ging. Geen Zwaantje. Een oudere neef probeerde ons tot bedaren te brengen en vertelde, dat het jonge broertje kort tevoren in huis dodelijk was verongelukt.

Dan ontdek je haar na ruim zeventig jaar op een foto in een historisch tijdschrift.Ik had haar na dat ik van haar weg reed niet meer gezien.

Van Zwaantje heb ik niets meer vernomen. Misschien heeft ze zich ooit een andere roepnaam aangemeten, die wat moderner in het gehoor zou liggen. Zou ze nog leven of is ze al lang geleden overleden? Op de foto is ze nog springlevend.

Wat zegt dat na minstens zeventig jaren?

Zwaantje. Al die vragen. Er is wat gepuzzeld met namen voor die historische foto. Misschien is de informatie, die de redactie van het tijdschrift kreeg niet helemaal juist en kwam ik toch niet bij het juiste gezicht terecht.

Maar het verhaal van Zwaantje is waar. En de foto is barstens vol van deze verhalen, die even waar zijn.