racisme

Niet vrij van racisme…?

….

Omgekeerd wildersiaans

Het gevaar is groot dat dit een wildersiaans verhaal

wordt. Dat heeft een oorzaak: de overheid, die over

mij is gesteld, valt me de laatste tijd steeds meer

tegen.

In een stampvolle Amsterdamse tram werd ik van mijn portemonnee beroofd met een niet onbelangrijke inhoud: creditkaarten, zeker tachtig euro aan bankbiljetten, rijbewijs en nuttige pasjes van plastic.

Van de overheid en van nog door de plaatselijke overheid beheerde vervoersbedrijven mag je toch verwachten, dat ze enige bescherming bieden aan haar burgers vooral wanneer zij op meer gevorderde leeftijd zijn.

Toegegeven, ik had beter moeten letten op de mij omringende, dringende en wringende medeburgers: ik had nooit op dat uur van de dag in die afgeladen tram moeten stappen.

Hoewel. Zo lust ik er nog meer. We hebben thuis geen geraniums. Ik wens niet gedwongen te worden ze aan te schaffen en er achter te gaan zitten.

Dan het verdere gedoe om je leven weer in het gareel te krijgen. Niet dat ik alles wil afkraken. De politiemensen wie ik direct het misdrijf meldde, zodat ze de boef nog konden vangen, en bij wie ik later de echte aangifte deed, waren vol begrip. Ze boden gratis koffie aan (van goede kwaliteit, zo bleek) en waren bereid een adres te geven voor slachtofferhulp. Zo beroerd voelde ik me nu ook weer niet.

Ruim een week na het misdrijf werd op het plaatselijke politiebureau ‘een gaatje’ ( zoals werd gezegd) gevonden om mij aan te horen. Weer een week later diende de plaatselijke politie een verzoek in bij de politie Amsterdam-Amstelland de afhandeling van deze zaak over te nemen. “Uw aangifte is in onze geautomatiseerde systemen ingevoerd onder nummer ……”, aldus de brief. Daar laten ze de aangifte rustig zitten, vrees ik, want ik krijg alleen bericht, wanneer ze er iets mee doen.

Hoewel bijzonder traag is de politie administratief perfect. Daar wordt wel zorg aan besteed. De rovers op de tram hoeven zich echter geen zorgen te maken om deze papieren activiteiten.

Laat ik niet zeuren. De koffie van de politie was goed, deelde ik al mee. Slopender was het de nieuwe portemonnee weer gevuld te krijgen met de noodzakelijke creditcards en het nieuwe rijbewijs. Met de banken liep het gesmeerd. Binnen een week had ik de nieuwe bankkaarten in huis en kon ik weer geld uit de muur halen. Door deze commerciële dienstbaarheid kreeg je het gevoel als mens weer mee te tellen.

Anders ging het toe op het stadhuis. Daar ben je gewoon weer burger. Nee, nee, geen klachten, formeel klopte alles. Geen aanmerkingen.

Op de minuut af van de afgesproken tijd kan ik me melden aan de balie. Maar dan volgt het gedoe. Mieke had me nog geadviseerd me niet onnodig te ergeren. Niettemin bezondig me er toch aan.

Het proces- verbaal van agente Bernardina Theodora Buwalda – Sieraad is inderdaad een sieraad; het bevat een helder en gedetailleerd verslag van wat mij was overkomen. Ik kom in de verleiding er uit te citeren. Het stuk van Bernardina krijgt een plaats in het familiearchief.

De stadhuisambtenaar, die achter de balie troont, een dame met gewichtsproblemen en in de overgangsleeftijd, vindt het geen blik waardig en kijkt alleen of de handtekeningen en de stempels van de politie erop staan.

Niet dat we in een ernstige discussie terecht komen. Het lijkt me niet de moeite waard. Zij heeft ook niet veel woorden, maar wat ze zegt klinkt laatdunkend in mijn oren en getuigt van weinig respect.

Ik voel me nauwelijks burger op deze afdeling burgerzaken.

Weer een week later mag ik het nieuwe rijbewijs afhalen. Ben ik bevooroordeeld? Heb ik last van ressentimenten jegens mijn overheid. Zit er nog een rest rancune in me?

Ik heb me geprepareerd, alsof me een gewichtig interview wacht.

Ik ben er zeker van dat me snel gevraagd zou worden, nadat ik mijn paspoort heb overlegd: “Heeft u het oude rijbewijs bij u?”

Mijn antwoord zou zijn: “Nee, die heb ik niet bij me”.

“Vergeten dus”, zou ik te horen krijgen. Vervolgens zou me door de dame van de vorige week, of één van haar overeenkomstige collega’s duidelijk worden gemaakt dat dit toch in de instructies stond. Dat ik eerst weer terug naar huis zou moeten.

Mijn repliek zou niet misselijk zijn geweest. Het lag voor de hand dat men toch enige kennis zou hebben van mijn geval en wist waarom ik het oude rijbewijs niet bij me had.

Het loopt anders.

Zij zit daar. Meteen groetend, je vriendelijk lachend aankijkend en wat voor meer goeds moet ik over haar nog vertellen. Ze heeft haar stoel naar me toe gedraaid en kijkt me recht aan. Ze zit niet recht achter de computer op zij en keurt me niet als de collega van een week eerder een blik waardig door af et toe op zij te kijken.

Inderdaad, ze is veel jonger. Daar gaat het niet om. Dat is niet het belangrijkste: ze is gewoon, menselijker. Zoals het hoort. Zo kan het ook.

Toch komt van haar de vraag : ”Heeft u het oude rijbewijs meegenomen?”.

Mijn antwoord is: “Nee, die heb ik niet bij me.” Ik zeg het niet onvriendelijk.

Haar reactie: “Is daar een geldige reden voor?”

“Ik ben beroofd. Gestolen. Kwijt. Het is weg”.

Ze lacht me toe en raadpleegt in de computer de gegevens.

Haar blik wordt ernstig. “Volgens mij hebben ze hier een tikfout gemaakt.”

Ik ben kennelijk nog gespannen en denk: “O nee, niet weer gedoe.”

Ze kijkt weer op het scherm. Er verschijnt een lachje op haar gezicht.

“Het jaartal klopt niet”, debiteert ze verder. “Als uw geboortejaar staat hier 1928. Die twee moet toch een vier zijn…”

Even moest ik het verwerken. Dan begin ik te blozen.

“Het is toch echt 1928. Dank voor het compliment!”

Het is snel voorbij. Als ik thuis verslag uitbreng, vertel hoe fijnzinnig en gevoelig ik haar grapje had gevonden en zij ook was opgevallen, zo niet indruk had gemaakt omdat ze pikzwart haar had en een bruine huidskleur, merkt Mieke op dat mijn denken niet vrij is van racisme.

Ik kan haar niet tegenspreken. Ik had ook nog bedacht, dat zij misschien een voorbeeld was van de hoogopgeleide allochtonen, die in dit land slechts beneden hun intellectueel niveau een baan moeten accepteren.

Zo is dit verhaal toch Wilderiaans geworden, maar dan wel omgekeerd.

Bert de Jong.

Terug naar Weerwater:

Home