Afscheid

Een terminale patient

laat je

moeilijk alleen

Het woord heb ik niet paraat.

Het is mijn eigendom niet.

Wellicht is bij mij een afweer ontstaan

in de stemming van

‘het niet willen weten”.

Struisvogelgedrag.

Hoewel, als ik het woord op het scherm van mijn computer tik

en de correctie van de spelling aan staat,

verschijnt de vermelding:

“Dit woord is niet gevonden in de spellingwoordenlijst.”

Als alternatief, een mens kan zich verschrijven, is het spellingsysteem zo aardig ‘hospik’ te suggereren.

Dan ben je wel ver van huis.

Wanneer ik voor alle zekerheid de computer laat zoeken naar een synoniem

is het resultaat weer nihil:

“Komt niet in de woordenlijst voor.”

Het woord is onbekend, is er niet.

Maar het eerste deel van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal

laat geen tegenspraak en verontschuldiging toe. Het woord bestaat al te zeer. De Dikke Van Dale vermeldt:“verblijfhuis voor terminale patiënten”. Als synoniem wordt verder gegeven “sterfhuis”

Hospice dus.

Hij werd er plotseling gebracht. Zo moest worden besloten.

We genoten aan de andere kant van de wereld

en vlogen na het vernemen van de tijding terug naar huis.

De hospice ligt in een ruime buitenwijk van Deventer. Het is hier wachten op de dood onder de voor de patiënt meest gunstige omstandigheden, die nog mogelijk zijn. Hij ligt in een kamer met ruime badkamer met de allure van een hotel van drie en meer sterren.

De nabestaanden in spe hebben een conversatievertrek. Het uitzicht is een met zorg aangelegde parkachtige tuin, die in deze grauwste tijd van het jaar nog wat te bieden heeft en niet verveelt.

Er staan hoge bomen en heesters, waarin juist daar reuze zwarte kraaien huizen, alsof ze door het sterfhuis zijn aangetrokken als aasgieren in een woestijn.

Ik heb steeds goed met hem kunnen opschieten. Hij is negen jaar ouder (93). Dat is geen groot verschil meer als je de tachtig bent gepasseerd.

In een hospice kijk je de komende dood direct in ogen.

De laatste jaren had hij te maken met ‘prostaat specifiek antigeen’ (PSA) en bij een onderzoek, dat ik moest ondergaan was de medicus geïnteresseerd in mijn PSA. Mijn getal was veel gunstiger dan van hem, concludeerden we ooit.

Niet dat het een onderwerp van gesprek was.

Maar het dreint wel door je hoofd.

We hebben oogcontact.

Zijn stem is zacht.

Een gesprek is niet mogelijk.

Als ik zijn hand pak, zit daar nog kracht in.

Hij kijkt me aan,

intens contact zoekend,

onmachtig het te leggen,

als was hij reeds aan de andere kant van de streep,

die spoedig zal worden getrokken.

Ik doe een paar stappen terug. Twee kinderen, Mieke en haar broer, zitten aan weerskanten van zijn bed;

doen en zeggen wat

om met hem gaande te blijven.

Ze kunnen hun vader

niet los laten.

Zijn laatste dagen worden door de kinderen en familieleden beschreven op de pagina Caren, waarop een ieder haar of zijn gevoelens kwijt kan. Dat wordt ernstig en nauwkeurig gedaan. Er ontstaat een boeiend afscheid op schrift.

Thuis schrijft Mieke op de familiepagina:

Vandaag waren Bert en ik weer in Deventer. Pa was wel wakker. Hij wilde wat drinken, maar dat gaat steeds moeilijker. Hij wilde limonade. Ik heb hem sinas met wat verdikking proberen te geven, maar dat ging erg moeilijk. Willem was ondertussen gekomen en ook met zijn hulp lukte het eigenlijk nauwelijks. Pa wilde toen naar de wc. We hebben de verpleging geroepen. Zij zei dat hij niet meer kon zitten.

In een aparte mail voegt Mieke hier later aan toe:

“Weer thuis wilde ik eigenlijk weer terug, kijken hoe het met hem gaat.....”

Haar zus Rieke reageert met:

“Hè Mieke, kan ik me goed voorstellen, vooral ook omdat het drinken nu zo moeilijk gaat en je weet niet of er iemand bij hem is......”

Hoe lang blijf je op zo’n hospice-kamer zitten? Een terminale zieke laat je moeilijk alleen.

Ik sta voor het raam.

Op de parkeerplaats voor de leveranciers beneden stopt een zwartgekleurde auto, waarin aan de achterkant gemakkelijk een kist kan worden geschoven.

De zieke kan het niet zien.

Het afscheid is onvermijdelijk.

Ik sta in de deur.

Hij zwaait met de kracht, die er nog in zijn armen is, je uit.

Zijn hand gaat omhoog.

Ik zet mijn zwarte hoed weer af, zoals ik ook doe bij een crematie of begrafenis.

Deze keer wordt mijn laatste groet door de betrokkene,

door hem waargenomen.

Zijn hand wordt geheven

op zijn inbleek gelaat verschijnt een glans

een glimp van een glimlach.

Bert de Jong.

Voor het vervolg klik hier: Minuten