lente

Dit jaar groeien er geen bladeren aan de bomen

Op de eerste lentedag van dit jaar belt de verre vriend uit Drenthe om mij te feliciteren met m’n verjaardag, die ik een paar dagen eerder vierde. Hij is ouder en heeft meer levenservaring dan ik.

Graag praat ik met hem een tijdje door de telefoon, zoals vrouwen dat dikwijls zo moeiteloos kunnen doen. Maar ik sta op het punt het huis uit te gaan. Ik moet mijn trein halen. Het plan is mijn oudste broer te bezoeken, die opgenomen is in een verpleegtehuis, omdat hij in het normale maatschappelijke leven niet meer te handhaven is.

Een gesprek met de verre vriend behoeft in den regel enkele inleidende opmerkingen. Vervolgens gaat het goed en gesmeerd.

Mijn ontluisterde broer heeft van weinig dingen meer besef. Hij wordt optimaal verzorgd, maar leeft tussen agressiviteit, die hoge ouderdom met zich mee kan brengen. Hij heeft nog geen honderd woorden meer tot zijn beschikking.

Tijd is uit zijn denken verdwenen. Als ik later kom, zou het hem niet opvallen. Juist daarom moet ik die trein halen. Hoe ondragelijk ik deze dag ook vind.

Het wordt geen gesprek met de verre vriend, vrees ik.

Het is echt lente. De zon schijnt volop.

“Dit jaar”, zo concludeer ik, somberend uit het raam kijkend, “groeien er geen bladeren aan de bomen, terwijl er wel volop bloemen zijn.”

De verre vriend wiens huis is omringd door lommerrijke antieke bomen, is een wijs man en antwoordt: “Dat is helemaal niet erg. Dan hoef ik in de herfst niet meer die bergen gevallen bladeren op te ruimen.”

We wandelen door het groen van Amstelveen. Mijn broer wordt niet moe elk krokusje, sneeuwklokje of verdwaalde narcis in de berm bij de sloot met zijn wandelstok aan te wijzen, zijn verbazing en verwondering te uiten en zijn uitleg te geven. Mompelend, zonder woorden,. Hij wordt niet moe. Hij denkt in superlatieven.

Bert de Jong.