Zeven

Zeven

maal om de aarde gaan

om die éne te groeten.....

De

tobbende

tachtigers

A M S T E L V E E N I S M I N D E R V E R

Mijn lange leven lang ben ik zo hartelijk door mijn oudere broer begroet. Hij zit op zijn stoel, die in de huiskamer van de inrichting staat tussen de tafel en het raam. Het is in het verpleegtehuis, waarin hij is opgesloten, behelpen met de ruimte. Maar de bewoners van deze afdeling hebben daar minder besef van.

De bejaarde bewoonster in de zware rolstoel heeft al een paar keer dat scherpe krasse overal doordringend geluid, waarmee zij he totale menselijke bestaan afkeurt, laten horen. Deze keer onderscheid ik in de lawaailawine „Mama” en daarna zachter als een zucht „Papa”.

van

vandaag

Ik sta buiten zijn gezichtsveld achter Wim en tik hem zachtjes op zijn schouder. Er gaat een trilling door hem heen; hij draait zich in een flits om. Wim pakt mijn armen, we omhelzen elkaar; er komt een knuffel uit voort, die lang duurt.

Zo deed je dat vroeger niet als broertjes en later kwam het als volwassenen zelden verder dan een handdruk.

Maar de verzorging is tevreden over hem. Hij is een aardige man, die ook wel eens lastig kan zijn. Ze laten hem op de gesloten afdeling zijn gang gaan.

„Hij kijkt altijd zo diepzinnig”, zegt Laura.

„Dat heeft hij zijn hele leven al gedaan.”, vertel ik haar.

„Er leeft nog heel wat bij hem”, is de mening van de verzorgster.

Deze maand wordt mijn oudere broer 88 jaar. Hij behoort tot de leeftijdsgroep van de tachtigers, van de tobbende tachtigers. Meer dan twee jaar is hij al opgenomen in de inrichting en behoort hij tot de langst levenden.

Zijn getob is, dat het geheugen hem in de steek laat. Bijna totaal. Dat is lastig, dat is een enorme handicap.

Dat mag waar zijn. Ik vraag me af hoe zijn innerlijk leven is, waarvan hij weinig meer kan laten blijken. Misschien droomt hij veel en is hij daar gelukkig mee. Hoewel, hij komt ’s nachts wel eens zijn ben uit. Dat kan geen kwaad.

We voeren samen met Laura een gesprek met Wim. Hij herinnert zich bij benadering haar naam niet, hoe vriendelijk hij ook zijn onverstaanbaar zegje doet.

„Je moet hier erg veel geduld hebben”, merk ik op.

„Dat heb ik ook”, is haar antwoord. „Maar als ik thuis ben, heb ik weinig geduld meer over”.

„Weet u wat het is”, gaat ze verder en ze heeft het over meneer De Jong, die gewoon Wim is geworden en genoemd, „je moet hier veel geven, maar je krijgt ook altijd veel terug.”

Mijn oudere broer, leeftijdgenoot en tobbende tachtiger is in zijn verpleeginrichting in goede helpende handen.

Tobbende tachtiger. Mijn indruk is, dat hij er nog steeds tegenaan wil gaan. Hij kan dat niet kenbaar maken. Maar er is geen reden dat niet te veronderstellen.

Ik prijs me gelukkig deel uit te maken van een sociëteit met tachtigers, die weten waar ze aan toe zijn, maar niettemin het leven pakken waar mogelijk. Achter in de tachtig is hij. Twee jaar geleden overleed zijn vrouw met wie hij meer dan een halve eeuw samen was geweest. Hij wist verder te leven, ondernam van de zomer in zijn eentje een zeecruise, maar maakte kort geleden een ongelukkige stap en brak zijn heup. Dat betekent volgens de moderne opvattingen het einde van het leven en zeker dat van een tachtiger.

Zijn dochter meldt, dat de operatie is geslaagd en dat hij vol goede moed aan de revalidatie is begonnen.

De bijeenkomst van onze club begin december stond in het teken van Sinterklaas. De uitslag van een wedstrijd in het schrijven van een limerick werd bekend gemaakt. De levenslust knetterde uit de versregels.

Dezer dagen belde ik een klasgenoot en de vroegere huiswerkvriend van mijn oudere broer uit de jaren veertig op en vroeg direct (tachtigers stellen elkaar bij contact direct deze vraag) hoe het er mee ging.

„Slecht”, was het antwoord onmiddellijk. Maar hij had wel snel de telefoon opgenomen.

Zijn verhaal was, dat zijn vrouw, 86 jaar oud, na hun gelukkig samenzijn van 65 jaar plotseling was overleden. Zij koos voor haar dood zonder dat hij op de hoogte was van haar plan. Ze had hem en ook haarzelf het bewuste afscheid van elkaar willen besparen en zelfstandig beslist.

Tobbende tachtigers, balancerend op de grens, die slechts éne keer kan worden overschreden. Maar ook de oude klasgenoot gaat verder, heb ik begrepen.

Onlangs moest ik de vraag beantwoorden of ik bang was dood te gaan.

Nee, dat was ik niet zo zeer.

Het balanceren op die grens met alles om je heen is wel vermoeiend, al dat gedoe, maar het is boeiender als nooit tevoren. Niet te missen.

De begroeting door mijn oudere broer vandaag.

Zijn accolade.

Mij schiet het gedicht van Ida Gerhardt te binnen met als titel De Gestorvene.

Ik schrijf het over:

Zeven maal om de aarde gaan,

als het zou moeten op handen en voeten;

zevenmaal om die éne te groeten

die daar lachend te wachten zou staan.

Zeven maal om de aarde gaan.

Zeven maal over de zeeën te gaan,

schraal in de kleren, wat zou het mij deren,

kon uit de dood ik die éne doen keren.

Zeven maal over de zeeën te gaan -

zeven maal, om met zijn tweeën te staan.

Zeven maal om de aarde.

De helpende handen in Amstelveen zijn minder ver.

Bert de Jong

TERUG NAAR WEERWATER Home