Mollie
Het drama van de ouderdom. Dit was het onderwerp, dat zich bij mij opdrong toen ik over mijn oudere broer schreef, die met ons mijn 85ste verjaardag vierde. Hij wist amper waar hij was, herkende niet het huis waar hij zich bevond, hoewel hij daar meer feesten had beleefd.
Dik in de tachtig zijn, de leeftijd van de zeer sterken te hebben bereikt, zoals ergens in de bijbel staat, kan dramatisch zijn.
We hebben weer een verjaardagsfeest. Er is een tachtiger bij gekomen. De club van de sterken groeit. We zijn met z'n zessen. Vijf broers en een zusje van wie de jongste twee nog in de zeventig zijn.
Je wordt beladen met lof, dat het weer lukt de zes bij elkaar te krijgen.
Maar de dreiging van de dood blijft boven het feest van hoogbejaarden hangen. Of je wilt of niet.
Een kwestie van statistiek.
De laatste keer herkende Wim me. Sprak mijn naam glunderend uit, alsof hij een mooie ontdekking had gedaan. Dat had hij ook. Wat anders? Een herontdekking.
We komen naast elkaar te zitten. Mijn jongste broer, de zeventig ruim gepasseerd, heeft een hond meegenomen, die hij en zijn jongere vrouw hebben aangeschaft om het klimmen der jaren wat op te vrolijken. Ze lijken een nieuw leven te zijn begonnen nu hun kleinkinderen minder aandacht en tijd vergen.
De hond Floortje zorgt voor de afwisseling, die van het dier wordt verwacht. Voor een interessant onderwerp. Want eerlijk, de gesprekken gaan moeilijk. Een aspect van de dramatiek van de ouderdom.
Bijna m’n hele leven lang mag ik honden niet. Je hebt dat of je hebt dat niet. Met Floortje ligt dat anders. Ze herinnert me aan het zwarte hondje Mollie van de buren. Als we hem riepen, kwam hij. Voor ons was Mollie een hij.
Na Mollie heb ik geen hond meer sympathiek kunnen vinden.
Mollie was van de buren. Die ongeveer 80 jaar geleden (zegge tachtig)naast ons woonden. Ze verhuisden en namen Mollie mee.
Ik houd een enquete. “Wie van jullie herinnert zich Mollie?”. “Mollie?”. Mijn broers en zus zijn altijd zo sterk met hun herinneringen aan heel vroeger en kunnen en tot wanhoop van de koude kant (onze lieve ega’s en schoonzussen, die niet bejaard genoemd mogen worden, maar wel onze ouderdom moeten verduren) we kunnen er tot vervelends toe over doorpraten.
Mollie? Niemand weet het. Hij bestaat niet meer.
Ik zeur over Mollie door. Geen resultaat. Hun geheugen laat ze in de steek. Ze waren toen nog te klein.
Wim en ik zijn tegen elkaar gekropen. Zoals we ook in de tijd van Mollie in bed lagen, waarin we moesten slapen. Zo lang we kind en puber waren, schat ik.
“Mollie was van de buurman”, formuleert hij. “Klein en zwart.”
“Jullie weten niets meer en Wim weet alles. Hij herinnert het zich!”
Ik roep het triomfantelijk. “Waar is jullie geheugen?” en spreek ‘geheugen’ nadrukkelijk uit.
Leven in de brouwerij. Helaas. Zelfs Mollie is geen onderwerp van gesprek.
Wim gaat door. Geen poging iets uit te leggen. Niet docerend.
Een mededeling: “Een grotere zwarte hond. Van opa Willem.”
Opa Willem had een groentezaak in Amsterdam, eerst in de Wilhelminastraat en later in de Sluisstraat met een kelder onder de zaak. Daar sliepen we, als we in de Sluisstraat logeerden. Ook de vochtige kelder is geen onderwerp voor de jongere bejaarden. Wat kunnen ze zich nog herinneren?
Ik herinner me ook niet meer alles..
Dan komt Wim met zijn grotere zwarte hond.
Van opa Willem.
Onze opa bracht de groente en fruit langs de deur in de omgeving. Hij stak de Amstelveenseweg over om in Zuid bij het Vondelpark en de Lairessestraat de rijkere klanten, die daar woonden, te bedienen.
Onder de kar van opa was een soort gleuf uitgespaard, legt Wim uit. Daar was de zwarte hond ingespannen die de kar met groenten en fruit naar de klanten trok.
Het begint bij mij te dagen. Ik krijg weer een beeld van de hond van opa. Wellicht versterkt door een foto van een hondenkar uit die tijd, die ik onlangs in Het Parool aantrof.
Opa De Jong was een zachte, vriendelijke man. Deed geen vlieg kwaad, laat staan zijn hond die de kar trok.
Wim en ik hebben elkaar weer gevonden. Waar is de dramatiek van het feestende gezelschap?
De verpleeghuisarts Bert Keizer is 65 geworden en kwam, filosoferend hoe het verder met hem moest “tot de briljante oplossing om gewoon door te werken”, zoals hij als filosoof in Filosofie Magazine schrijft. Hij ging met vakantie en kwam na vier weken terug. Dat viel toch tegen. Als hij zich weer in de huiskamer van het verpleeghuis meldt, wordt hij wel herkend, maar er is maar één, die vraagt hoe zijn vakantie is geweest. De anderen was het niet duidelijk, dat ze hem vier weken niet hadden gezien.
Hij rapporteert dit in zijn column in Trouw en legt uit dat het in zo’n gezelschap niet alleen om een geheugenprobleem gaat. Je ziet wel vriendschap, maar ook veel verbetenheid en territoriaal gedrag. Dan kan het gaan over de plaats van handtasje of een koekjestrommel.
Van de vierenttwintig bewoners zijn er vier overleden, gaat Keizer verder. Hij heeft geen goed beeld wat het voor de bewoners van het verpleeghuis betekent zo veel medebewoners aan de dood te verliezen. Maar als je ineens vier collega’s zou verliezen, veronderstelt de 65-jarige, zou ik in paniek raken.
De ouderdom dramatisch. Men weet zich af te schermen. In tegenstelling tot de jongere mensen in verpleeghuizen, die geneigd zijn elkaar meer op te zoeken en te helpen.
Bewoners van een verpleeghuis.
Een feest moet een feest blijven. Maar ik ben de neiging niet meester ons te spiegelen aan het tehuis van Wim.
Wat is het drama van ons feestende gezelschap? Wat is dramatiek van de ouderdom?
Wim en ik hebben elkaar weer gevonden.
We zonken niet weg
en
trokken ons op
aan het tachtig jaar geleden rondspringende hondje Mollie
en
aan de zwarte trekhond
onder de kar van opa Willem.
Bert de Jong