boos

Boze burgers

en (boze) dokters

Het St. Antonius Ziekenhuis Utrecht heeft als eerste ziekenhuis in Nederland een hybride operatiekamer geopend. De OK is een combinatie van een röntgenkamer en een hoog steriele operatiekamer. Daardoor kunnen nu zowel open operaties als gesloten procedures worden uitgevoerd.

Dokters hebben het niet gemakkelijk. De burgers heten tegenwoordig boos te zijn. En als zij in de wachtkamer van de huisarts of in een ziekenhuis terecht komen, wordt hun boosheid er dikwijls niet minder om. Want daar komen de problemen met de medische hulpverleners van wie de boze burgers zich nog meer afhankelijk voelen.

Maar de geneesheren heren in hun verheven machtspositie hebben er met name in het verleden ook naar gemaakt. Bert Keizer doet daar in zijn column in het dagblad Trouw een doekje over open.

Als artsen onder elkaar zat men in de Amsterdamse Rode Hoed ernstig over de moderne narigheden te praten.

Snel kwam de volgende anekdote over de tafel. Het gaat over de moeilijke chirurgische technieken. Een arts als chirurg in opleiding liet horen: „Al kost het me tien boeren, ik zal het leren.” Keizer kon er niet on lachen, „want ik kom uit de maatschappelijke laag van boeren, die aan de chirurgische leerling opgeofferd worden.”

Het voorbeeld geeft de grote maatschappelijke afstand weer van toen tussen de dokter en zijn patiënt.

Kort na de bevrijding stierf een jonger broertje van Keizer, dat hij niet heeft gekend. Zijn vader vroeg waar zijn kind aan was overleden. Antwoord van de arts: ALs je ’t weet, wat dan?”.

Een dergelijke grofheid doet zich in de medische wereld niet meer voor. Maar er is wel sprake van medische onachtzaamheid, die „verrassende ernstige gevolgen kan hebben voor zieke mensen.”

Keizer komt met tal van voorbeelden en ik kom in de verleiding hem te verdenken een boze arts te zijn geworden door alle misstanden, die hem dwars zitten.

Zijn conclusie is, dat dokters in alle opzichten feilbare mensen zijn. Als patiënt, al of niet boos, moet je daartegen wapenen. Niet door een verlammend wantrouwen, want dan ga je nooit meer naar een dokter, maar door gezonden scepsis over wat de dokter je voorstelt.

Ik heb dit verhaal van arts-filosoof Keizer laten lezen aan een vriend van de HBS met wie ik in 1946 eindexamen deed. Onze wegen liepen ver uiteen, maar we hielden elkaar in de gaten. Hij is een bekend chirurg geworden en heeft een chirurgische en oncologische afdeling weer goed op poten weten te zetten.

Hij schreef me per kerende e-mail onder meer :

Beste Bert, Bedankt voor het stuk van Keizer. Hij roert de problematiek wat eenzijdig aan. Dat wij vroeger de patiënt alleen maar uit de hoogte benaderden, is niet waar en dat dit dankzij de opgeklommen dokters uit de arbeidersstand is verbeterd, is ook niet waar!

Ik ben in 1955 begonnen als huisarts en medio 1958 als assistent chirurgie en ik heb nooit, noch van mijzelf, noch van collega's een dergelijk gedrag gezien.

Het is doodgewoon een mythe, die op de gedachte berust, dat die corpspikken allemaal uit de hoogste kringen komen. die qq de arbeidersklasse verachten.”

Mijn vroegere klasgenoot herinnert me eraan hoe hij als boerenzoon, zich altijd in Leiden (in Leiden nog wel!) als een vis in het water heeft gevoeld en daar zijn weg heeft gevonden.

Wel geeft hij toe, dat een medische hoogleraar in Leiden in principe alleen Corpsleden als assistent aannam.

Veel verontrustender volgens hem is, dat de tegenwoordige dokter meer met zijn computer bezig moet zijn dan met zijn patiënt. Die raakt ondergesneeuwd in de grote maatschappen waar een nauwe persoonlijke band met de patiënt ontbreekt. Dit ondanks alle nieuwigheden in het curriculum, hoe met de zieke moet worden omgegaan met wie een behandelplan wordt gemaakt, waaraan hij of zij akkoord moet gaan.

„Alsof”, schrijft mijn vroegere klasgenoot „de patiënt met een Wikipedia stukje in zijn hoofd, daarover kan oordelen.”

Kennissen en familieleden hebben hem duidelijk gemaakt, dat de bejegening in zijn geheel. aanzienlijk minder is dan vroeger. „Lange wachttijden op de poli's, veel teveel onderzoeken, te vaak voor kleine zaken terugkomen en vooral telkens weer een andere dokter.”, vervolgt hij. „Verder dreigt de geneeskunde te bevriezen in richtlijnen”

De verslagen van de tuchtcommissie lezend, is hij erg geschrokken:

„Werkelijk voor elke futiliteit wordt de dokter, deze nieuwe bediende van de patiënt aangeklaagd. En daarna wordt hij zoals een paar eeuwen geleden met naam en toenaam uitvoerig in de krant vermeld, zelfs als hij slechts een administratieve fout heeft begaan.”

Mijn HBS-genoot van heel vroeger geeft de volgende samenvatting van zijn reactie:

"Ik ben blij dat ik niet meer praktiserend ben!".

Hij is geen boze, maar wel een bedroefde burger geworden.

Zelf reken ik me ook niet onder in de categorie van boze burgers. Er zijn wel momenten om je stevig kwaad te maken, maar in boosheid kun je niet blijven leven.

Mijn contacten met de medische zorgwereld gaven geen reden daartoe. Ik lag ooit in het AMC in een voorbereidend onderzoek op een operatie op mijn rug naar een schildering op het plafond te kijken en blikte als het ware in de hemel. Engeltjes bogen over de hoge balustrade en keken me niet uitnodigend, maar bemoedigend toe me. Het heeft geholpen. Alles liep goed af.

Een andere keer was een plastische chirurge met mijn hand bezig om bobbeltjes weg te halen. In de operatiezaal lag ik afgesloten in een tent met mijn naar buiten gestoken hand. Het duurde lang. Buiten de tent was de chirurge in gesprek. Het ging overal over. Het was alsof men buiten mijn tent met een borduurwerkje bezig was.

De chirurge was een trotse oma en had veel over haar kleinkind te vertellen. Het onderwerp interesseerde me. Ik mengde me in het gesprek en vroeg deskundig naar de leeftijd van het kind. De dames schrokken van mijn geluid. Het gesprek stokte. Ik had mijn mond moeten houden. Na afloop vertelde ze me, dat de operatie goed was gelukt, maar dat de bobbels terug zouden komen. Dat was niet waar. De hand is nog geheel gaaf.

Geen reden om boos te worden.

Zo kan ik nog even door gaan. Terwijl ik dit schrijf, zitten de hechtingen nog in een wond in mijn rug, waar een stuk huid is weggenomen. De operatie verrichtte een assistent, die werkte aan zijn carrière als chirurg. Kennelijk als de man van weleer, die desnoods tien boeren wilde offeren om het handwerk goed te leren.

Het gesprek ging over andere dingen. Over zijn kansen in de medische wereld. Het was zijn laatste dag in het ziekenhuis. De volgende week ging hij naar het AMC. Hij wist niet zeker of er verder een leerplek was. Misschien moest hij daar weer beginnen als arts op een zaal.

Het praten had zijn concentratie niet belemmerd. Weer op de been kwam hij naar me toe en toonde niet zonder trots wat hij uit mijn rug had gesneden. Het zag er keurig maar griezelig uit. Even overwoog ik vegetariër te worden.

Overmoedig vroeg ik: „Mag ik het mee naar huis nemen?” Het was toch mijn vleselijk eigendom.

Het was niet de bedoeling. Mijn stukje rug moest nog voor onderzoek naar het laboratorium.

Dat was geen leuk idee. Maar niet om boos te worden.

Of het noodzakelijk was kan ik niet beoordelen.

Ik zal Wikipedia er niet over bezoeken.

Voor mij was er geen reden boos te worden in het ziekenhuis.

Mogelijk kunnen ze je daar ook van boosheid genezen.

Dat moet wel in de wachtkamers en bij de loketten beginnen.

Bert de Jong.

Terug naar Weerwater >>>>>>> Home