Mens

Moeder,

als een verfrommeld restje

Zijn

menszijn

komt me

enorm

voor

Dat verfrommelde restje mens.

Deze woorden zijn niet van mij, maar van de auteur F. Starik, die op de achterpagina van het dagblad Trouw een rubriekje vult met als titel ‘moeder doen’.

Het ‘restje mens’ is zijn moeder, die in een verpleeginrichting is opgenomen. Hij zal haar in een rolstoel door het ziekenhuis moeten duwen en klaagt verder: “Moet ik haar dan ook uit bed sjorren?” De auteur doet er nog een schepje bovenop: “Zou men werkelijk van mij verwachten dat ik met mijn moeder naar de wc ga? Ik wil dat niet, ik kan dat niet. Een meter afstand, dat is dichtbij genoeg.” Deze passage laat Starik los na gemeld te hebben dat moeder bij het vorige bezoek een ziekenhuisschort droeg, dat half van een schouder was afgegleden, waardoor blauw dooraderd wit vlees zichtbaar werd.

Van moeder is weinig over. Een verfrommeld restje, dat op de pot werd gezet, aldus de impressie van de auteur, maar niets wilde laten gaan, ondanks de uitnodigende spetterende waterkraan, die open van gedraaid.

Toen ik mijn oudere broer Wim bezocht, hoefde ik de waterkraan niet open te draaien. Integendeel. Hij was aan de diarree. De verpleeginrichting was besmet door een virus. Hij en zijn medebewoners mochten van de medische leiding niet van de afdeling af.

Terwijl buiten in volle tooi een zachte zonnige herfst lokte.

De laatste keer rapporteerde ik over Wim, dat hij “verzinkt in de chaos van het niet meer weten en vergeten.” Wim was uit de inrichting gehaald en op het feest van mijn 85ste verjaardag. “Er is met de beste bedoelingen tegen hem aangepraat en uitgelegd waar hij was en wat werd gevierd. Het blijkt botsen op rotsen te zijn.”, schreef ik.

Hij was een gedreven medicus, kankerspecialist, gaf graag colleges en had van 1982 tot 1987 zijn populaire medische column in Trouw. Nog wil hij je alles uitleggen, maar wat er leeft bij hem blijft binnen in hem.

“Het was wel een smerigheid.” Deze keer vindt hij de woorden. Zoals hij ook niet zo lang geleden nog de luier die hij draagt, exact aanduidde als zijn een tweede beschermende huid.

Starik begrijp ik. Hij wil met zijn geschrijf over ‘moeder doen’ bij herhaling duidelijk maken dat de verpleeginrichtingen verre van aangenaam zijn en de mantelzorg moeilijk is, vooral voor familieleden op wie meer een beroep wordt gedaan.

Een verfrommeld restje mens zou zijn moeder nog zijn.

Met dit accent op de ellende drijft hij onwillekeurig de gedachten verder in de richting van euthanasie.

Een restje? Wim weet op zijn besmette afgesloten afdeling zijn waardigheid te bewaren, heeft interesse en respect voor zijn huisgenoten en toont humor.

Als we vertrekken lijkt de deur definitiever voor zijn neus gesloten te worden. Deze keer valt het voor hem nog moeilijker dit te begrijpen. Pas de laatste seconde dring het tot hem door dat hij niet naar buien kon.

Bezoek, mantelzorg of wat dan ook.

Zijn menselijkheid komt me enorm voor.

Als onze verbondenheid, die niet meer in woorden is te vervangen.

Wel in een reflex, gebaar en een snelle blik.

Bert de Jong.

Terug naar Weerwater: Home