Vonnis

Woordeloos

VHij vraagt ons wat we van hem denken. We zitten in de stijlvolle en gezellige kantine van een verpleeginrichting en drinken nog een kop koffie.

Straks brengen we hem weer naar de gesloten afdeling in het enorme complex van gedwongen zorg, waar om half zes een warme maaltijd voor hem wordt neergezet.

Op zijn kamer staan op een boekenplank uitgestald de wetenschappelijke en ook medisch populaire boeken, die hij ooit heeft geschreven. Ook prijkt er tussen familiefoto’s, die zijn leven markeren, een houtsnijwerk, waarin zijn naam en functie van weleer zijn gekerfd. Het moet waar ook in Indonesië of Nederland bevestigd zijn geweest op de deur van het imposant vertrek, dat hem toekwam.

Achter dit naambord heeft men zijn creditcard, museumkaart en kaart voor het openbaar vervoer verstopt en met een plakbandje op het hout bevestigd.

Zij, die hem tijdelijk uit zijn gevangenschap willen halen en meenemen naar buiten kennen de plaats van deze in het publieke leven onmisbare kaartjes. Zelf heeft hij daar geen weet meer van.

Waar hij wel op let is dat zijn NRC Handelsblad dagelijks is bezorgd.

Het is waar zelfs de betekenis van de in dit dagblad steeds vetter wordende koppen, dringt niet meer tot hem door.

Maar het dagelijkse exemplaar blijft het contact met vroeger.

De middag is vermoeiend geweest. We zijn naar de Hermitage aan de Amstel gegaan om naar de Franse impressionisten te kijken. De verfijnde kleuren van deze schilders moeten hem aanspreken. Zijn leven lang was hij liefhebber van tentoonstellingen van de beeldende kunst. Hij probeerde dan onder woorden te brengen wat hem trof en beroerde en slaagde daar redelijk in.

Nu heeft hij niet meer de beschikking over woorden. Ze leven nog wel binnen bij hem.

Het vermogen ze naar buiten te brengen is er niet meer. Hij brengt gelispel voor, benadrukt door een aanwijzing met een vinger, zoals hij steeds deed.

Als ik door een zijraam naar buiten kijk, komt hij naast me staan. We zien uit op de gracht. Het is een Breitneriaans tafereel. Het lichtfilterende glas heeft een bijzonder effect.

Aan de overkant staat een kleine helgele bestelauto.

Hij begint met zijn onverstaanbaar woordeloos commentaar op dit schilderij. Met geluiden, die een ‘ja’ benaderen, laat ik hem merken hem te begrijpen.

Het gaat hem om die gele auto, die de schilder juist op die plaats heeft gezet, legt hij uit. Er is een extra dimensie geschapen in het tableau. En verder begrijp ik dat dit wonderschone effect blijft, want kijk maar, met de seconde wisselt de voorstelling van deze impressionist, - is dat niet knap?- ja zelfs het geel van het autootje wordt zachter bij het wis

elend licht.

Ik heb hem letterlijk gevolgd. Waarom ook niet? Als broers hebben we naast elkaar in een ledikant geslapen tot we het ouderlijk huis uit vlogen naar Amsterdam. We konden woordeloos van gedachten wisselen.

Deze kunst verstaan we kennelijk nog.

We zijn elkaar in de drukte van de Hermitage niet uit het oog verloren. De drie broers.

Ik vond de opgave te zwaar hem alleen te begeleiden. Niet dat mij iets mankeert. Maar hij heeft zijn leven lang adviezen van zijn jongere broer genegeerd en in zijn laatste levensfase zou dat niet anders zijn. Dus had ik een andere broer gevraagd mee te gaan om zoveel als mogelijk de risico’s van deze culturele excursie te vermijden.

Terug in de kantine van de verpleeginrichting komt hij met zijn vraag.

“Wat denken jullie van mij?”

Een correcte Nederlandse zin, die we geen tijden meer van hem hoorden.

Hij zit recht tegenover ons.

Een donker gordijn, dat voor hem hangt, is opzij geschoven.

Ik zie hem weer goed.

Zijn ogen zijn helder.

“Wat denken jullie van mij?”

Hij was op eigen gelegenheid naar de WC gegaan. Dat is mogelijk in dit gebouw. Mijn andere broer en ik waren in een kort gesprek tot de conclusie gekomen, dat het niet slechter ging met hem. Hij was wel weer krommer geworden en moeilijker gaan lopen. Maar voor de rest.

De gang naar een toilet kostte tijd.

Het lijkt dat z’n pas is versneld en hij meer ontspannen is als hij weer naar ons toe komt.

Zijn vraag.

Mijn antwoord: “Het gaat beter met je.”

“Vinden jullie dat echt?”

Weer een volledige zin, die mij ontroert.

Hij lijkt weer terug te zijn.

Geeft een verstaanbare toelichting.

“Lichamelijk gaat het wel goed.

Ik houd mijn spieren in conditie. Ik heb een hometrainer boven. Daar zit ik elke dag op te trappen.

Met mijn geest gaat het steeds slechter. Wat ik weet, kan ik niet meer zeggen.

Ik ben alle woorden kwijt. Ik kan ze niet meer vinden.”

Jaren en jaren geleden had hij ons al voorgehouden, dat het niet goed met hem ging, omdat hij steeds meer gaten in zijn geheugen vielen. Het zou steeds erger worden, voorspelde hij.

Dat was zijn diagnose, van de medicus, die het vonnis over zichzelf uitsprak.

Het kon ons ook overkomen, kregen we te horen.

Ik was toen kwaad op hem geworden, nam hem kwalijk dat hij geen vrolijker boodschap voor ons had.

Tevoren had hij een extra glas wijn voor ons ingeschonken. Dat beloofde een gezellige avond te worden.

Maar zijn bedoeling was zijn mededingen een plechtige omlijsting te geven alsof we aan de avondmaalstafel waren gezeten.

Ik heb hem gelijk moeten geven. Hij had als medicus niet gefaald. De curve van zijn verstandelijke vermogens was plotseling naar beneden gedonderd.

Toch is mijn antwoord nu: “Het gaat beter met je.”

Ons contact blijft bestaan. Wat ik zeg, komt over.

In zijn ogen zie ik twijfel aan mijn bewering.

Ik zeg:

“Toen je net weg was zijn we tot deze conclusie gekomen.

Wat denk je. Het bewijs, dat het beter met je gaat, is dat we dit niet zeggen om je gerust te stellen, maar omdat we weten, dat je met je aanwezige denkkracht en geestkracht onmiddellijk door zou hebben dat we dit niet menen en zitten te liegen.”

Hij toont zich overtuigd.

Er speelt een tevreden lach over zijn dieprimpelig gezicht.

=========

Hij is er. Het gordijn is nog open.

“Het kan zo weer minder worden. Straks is er niets meer over”, zegt hij. “Dan is alles voor mij over.

Dan is alles voorbij.”

En hij maakt een gebaar van het definitieve einde van zijn leven.

Mijn reactie is direct: “Als je dat maar uit je hoofd laat. Je hebt nog zoveel.”

We brengen hem naar boven achter de deuren met de code, waarvan hij de cijfers niet mag en kan onthouden.

Wim schuift achter zijn bord.

Zijn broers, Herman en ik, gaan naar beneden.

Woordeloos.

Bert de Jong.

Zie verder 'Zakkenroller'

Zijn

diagnose

was juist:

Als

medicus

sprak hij

het

vonnis

over

zichzelf

uit