Ruth 2

Gemeente van Christus,

Ruth is met haar schoonmoeder Naomi teruggekeerd naar Bethlehem. Teruggekeerd is niet het goede woord, want ze was er nog nooit eerder.

Tien jaar verbleef Naomi in Moab. Ze was er naartoe gegaan vanwege hongersnood in Bethlehem. Ze verloor er haar man, Elimelech, en haar twee zonen, Machlon en Chiljon. Toen er ook in Moab hongersnood uitbrak keerde ze terug en Ruth ging met haar mee. En zij kwamen in Bethlehem, bij het begin van de gersteoogst.

Ruth, weduwe en vreemdeling. We komen haar niet alleen tegen in het Bijbelboekje dat haar naam draagt maar ook in het geslachtsregister van Jezus, zoon van David. Ze heeft dus een plaats in het grote verhaal al is haar eigen verhaal klein. Vier hoofdstukken, meer is het niet.

Wat maakt haar verhaal bijzonder? Zo bijzonder dat zij moeder wordt in de lijn van koning David en uiteindelijk dus Jezus? Op die vraag kan ik geen ander antwoord vinden dan dat het God behaagt heeft om in dit gewone leven zichtbaar te worden. Ruth was bijzonder zeker. Ze ging mee met Naomi waar ze ook bij haar eigen volk en haar eigen goden had kunnen blijven. Ze was moedig in haar handelen op de dorsvloer van Boaz. En ja, ze was vrouw, weduwe en vreemdeling. Bijzonder dus. Maar wat haar precies dreef dat wordt niet verteld. Net zo min als dat wij weten waarom juist hier het verhaal toch een goede afloop heeft met Naomi als grootmoeder, de kleinkinderen op haar schoot.

Wat je wel kunt zeggen is dat het verhaal erop aanstuurt dat het goed afloopt al kun je de vinger er niet opleggen waarom dat is. Omdat God, God is. Dat moet het antwoord zijn. Zo komt Ruth op het veld van Boaz, uit de clan van haar schoonvader Elimelech. Ze had ook ergens anders kunnen komen. Het had net zo goed helemaal fout kunnen gaan. Maar er is iets met die akker.

Mogen we dat horen in die groet van Boaz tot zijn maaiers? De Heer zij met u! De Heer zegene u!

En dan valt zijn oog op Ruth en vraagt hij aan wie zij behoort, van wie zij is. Dat zegt iets over maatschappelijke positie. Ze is eigendom van een ander en ze doet niet meer dan wat in Israël het recht van de arme is: aren lezen. Wat niet in de schoven op de akker is komen te staan, maar op de grond is blijven liggen, verzamelen. Je bijstand oprapen van de dorsvloer, zoals mensen in de oorlog keken of er bij het rooien van de aardappels nog wat achtergebleven was, of zoals je nu nog voedsel – net over datum maar nog goed eetbaar – kunt halen bij de voedselbank. Idealiseer het niet. Het is een verschrikkelijk rottig en arm bestaan, maar het is wat het is. Israël weet tenminste dat deze God omziet naar de arme, de vreemdeling, de weduwe en de wees.

Daardoor is ze ook zelf gehouden recht te doen en weet ze dat onrecht God een gruwel is. `Wanneer u nu de oogst van uw land binnenhaalt, mag u de rand van uw akker niet helemaal afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, mag u niet oprapen. U mag ook uw wijngaard niet nalopen en de afgevallen druiven van uw wijngaard niet oprapen. U moet ze voor de arme en voor de vreemdeling achterlaten. Ik ben de HEERE, uw God.` (Lev. 9: 9,10)

Maar dat alles hier toch nog terzijde, hoe ontzettend belangrijk ook. Ruth, met haar maatschappelijke positie, komt bij geval, bij toeval op het veld van Boaz. Nu lijkt het heel vroom om te zeggen dat toeval niet bestaat. Dat alles een zin heeft. In de bijbelse verhalen is dat toch anders. Het leven overkomt je soms zoals het komt, zoals het je toevalt. Soms komt dat je heel zinnig voor, soms ook heel onzinnig en redeloos. Maar soms gebeurt dat je in dat leven dat je overkomt vaak achteraf, en misschien soms maar even, iets bespeurt, iets denk te bespeuren, van een vinger Gods. Je kunt het niet vastleggen in een systeem, in een dogmatisch bouwwerk. Dan ga je nog zeggen dat Ruth weduwe moest worden omdat anders Jezus niet geboren was, of dat andere rampen wel zo moesten plaatshebben, een zin hadden, voor iets anders. In plaats van de werkelijkheid zo dicht te timmeren zegt het verhaal ook vanmorgen dat het je in dat gewone leven dat komt zoals het komt ineens de werkelijkheid van God kan oplichten en je uit kan tillen boven het gewone. Als een gelijkenis van of als een heenwijzing naar hoe de Eeuwige het met ons voorheeft.

Een ontmoeting op de dorsvloer. De vriendelijkheid van Boaz, hoe dubbelzinnig ook. Mijn dochter, ga niet weg, ga niet op een ander akker rapen. Mijn knechten zullen je niet aanraken, drink van het water dat ze scheppen als je dorst hebt. Dubbelzinnig omdat het zo ongelijk is in onze oren, althans in de mijne. Een man die zijn aanstaande aanspreekt met dochter, een vrouw die zich voor hem op de aarde werpt. Het is alsof Boaz hier te trekken krijgt van onze lieve Heer met de passende reactie van Ruth: waarom heb ik genade gevonden in uw ogen? Boaz’ antwoord is uitgebreid. Hij weet dat ze is weggegaan uit haar land, samen met haar schoonmoeder, en is gegaan naar een volk dat ze niet kent. Om te schuilen onder de vleugels van de God van Israël. Boaz weet van haar weg die doet denken aan de weg van Abram. Die onbekende weg van het geloof. `Ga` had die stem gezegd, `ga, naar het land dat ik je zal laten zien.` En alles was erop tegen, zoals ook Naomi bij Ruth aangedrongen heeft om toch vooral in Moab te blijven. Maar er is iets geks, iets dat heel vreemd is. Zo vreemd als dat we hier vanmorgen bij elkaar zijn. Abram ging, en Ruth ging, en na hen nog zeer velen. De onbekende weg met een onbekende God. Wat hen precies dreef dat weten we niet. Laten we het houden op een stem, een vergezicht. Hij is hier niet, niet in het graf van voorbij, niet in Moab en haar goden, niet in het leven zoals dat nu eenmaal is, niet in de noodzakelijkheid van de dingen, niet in je aangeboren religiositeit… maar je zult het zien. Soms even. Een beloofd land, het oplichten van Gods gelaat, iets te oogsten waar je leven al te dor is.

De bijbel heeft daarvoor het mooie woord genade. Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen? Helaas staat er in de Nieuwe Bijbelvertaling: waaraan heb ik het te danken dat u zo goed voor me bent? Dat is toch echt wat anders. Mensen zijn geen rotzakken, in ieder geval niet altijd, en doen soms gewoon het goede. Soms zomaar, soms om een bepaalde reden. Maar genade is iets anders. Genade is dat je menselijkerwijs geen kant meer op kunt maar dat die omklemming ophoudt. Dat je bevrijd wordt. Dat is wat Paulus bedoelt als hij schrijft `mijn genade is u genoeg`. Het is me niet genoeg dat God goed voor me is, dat zijn er wel meer, maar dat God genadig is, dat God voor ons instaat en dat hij alleen zó God voor ons wil wezen. Ja, dat moge genoeg zijn. En dat mag je dan zomaar horen.

En nu denk ik dat we hier bij elkaar zijn terwijl we zelf misschien niet eens weten waarom precies. Want het leven klopt niet. En Elimelech is dood, en Machlon en Chiljon. En Naomi zit depressief thuis en in Moab is honger. Zo zou ik nog wel even kunnen doorgaan. Maar ergens is een stem van die Ene die zijn trouw niet onthoudt aan de levenden en de doden. Ga, naar het land dat ik je zal laten zien. Over de akker van ons gewone leven klinken zegen en belofte. De Heer zij met u! De Heer zegene u! Vandaag en alle dagen. Soms groet een licht van vreugde… Amen