Gemeente van Jezus Christus,
Het is voor mij van heel weinig betekenis dat ik door jullie of door een menselijke instelling beoordeeld wordt. Dat zeg ik niet, dat zegt Paulus. Het klinkt op het eerste gehoor nogal arrogant. Een beetje als de dominee die ooit tegen een boer zei, het is echt gebeurd; jij hebt verstand van koeien, ik van theologie. Met andere woorden: of mijn preek goed is kun jij niet beoordelen. De man was niet alleen onaardig en uit de hoogte, maar hij maakte ook een denkfout: hij kon zelf ook niet beoordelen of zijn preken goed waren. Dat kan uiteindelijk alleen God zelf, maar die houdt zich vooralsnog op de vlakte.
Paulus zegt tegen de gemeente in Korinthe: het oordeel over wie ik ben en wat ik zeg is niet aan jullie, maar het is ook niet aan mijzelf. En dat is een bevrijdende gedachte. Er wordt nogal wat beoordeeld en geoordeeld. Oordelen over de ander, oordelen over jezelf. En met die oordelen bepaal je ook de plaats die iemand heeft en die je jezelf geeft. Hoger of lager geplaatst. Dichter bij de eersten of dichter bij de laatsten.
Een enkel keer overkomt het je als predikant dat je openlijk vergeleken wordt met een collega. Soms pakt die vergelijking voor jou positief uit, soms ook niet. In het eerste geval maakt het je verlegen. In het tweede geval voelt het ook niet fijn: dominee, als je nu eens net zo zou preken als die dominee, uit het hoofd en meer betrokken op het dagelijks leven, en meer uit je hart, en minder ingewikkeld. En als je nu ook eens wat andere liederen zou uitzoeken. Dan zou het wel beter gaan met de kerk. Kijk maar naar die gemeente daar en daar… En ook al denk je er het jouwe van, het roept toch het gevoel op niet bij die eersten te horen, niet aan de verwachtingen te voldoen. En eigenlijk wil je dat toch eigenlijk wel. Welke theoloog wil stiekem een kerk vol preken of theoloog van het jaar worden. Wie wil niet de beste boer, de beste ondernemer, het mooiste meisje of jongetje van de klas, vrijwilliger van het jaar worden?
Niets menselijks is de kerk vreemd. Iedereen oordeelt en beoordeelt. De media, de mensen die actief zijn op sociale media, je collega’s, je leidinggevende, je dorpsgenoten. En het liefst wil je natuurlijk dat dat oordeel positief is. Dat men over je te spreken is. En als dat een beetje lukt, dan hoor je erbij. Dan heb je een goede plaats. Net als die mensen in die gelijkenis van Jezus. Ze komen binnen op het bruiloftsfeest, het feest van Gods Koninkrijk, en ze gaan op de goede plaatsen zitten. Misschien wel met een bepaalde vanzelfsprekendheid.
Soms krijgen mensen zo’n eerste plaats niet omdat ze zo aardig zijn, maar vanwege hun positie. In de eerste gemeente waarin ik werkte was een bank voor de graaf en zijn gezin. Ze kwamen niet heel vaak in de kerk, maar als ze kwamen dan maakten de mensen die daar anders zaten plaats voor hen. Dat ging daar al eeuwen zo. De graaf was een uiterst aimabele man, we konden het goed vinden. Misschien had ik naar hem toe moeten gaan en zeggen, maar dan met wat andere woorden: ik zit met een probleem. De kans is groot dat als Jezus toevallig aankomt op een zondag dat u in de kerk zit, hij u vraagt om ergens anders te gaan zitten. Ik vind het erg lastig om te zeggen, maar voor zover ik het begrijp liggen de verhoudingen bij God en zijn zoon nu eenmaal anders dan bij ons. Daar moeten we in de kerk en liefst ook daarbuiten een beetje rekening mee houden. Ja, je hebt gelijk, ik moet mijn hand ook in eigen boezem steken. Ook ik kreeg op de morgen van de kermis een aubade met vaandelgezwaai en ruiters en de harmonie, net als de huisarts, de burgemeester en jij. Maar eigenlijk kan het niet. In het dorp bij de notabelen horen en op zondag vertellen dat de laatsten de eersten zijn. Het kan niet, al is het nog zo’n traditie, al stelt niemand er vragen bij.
Hoogstwaarschijnlijk zal Jezus niet alleen aan de graaf of de dorpsdominee vragen plaats te maken. Raakt de gelijkenis van de maaltijd niet ook aan de grote vragen van onze tijd. Moeten bevoorrechten geen plaats maken voor mensen die door het leven achtergesteld zijn, of moeten zij niet op z’n minst een stapje terugdoen?
Het evangelie maakt de werkelijkheid voor mensen die een goede plaats hebben ongemakkelijk. Als Jezus zelf nu op de eerste plaats was gaan staan, dan was het anders geweest. Dan konden zij zich met die werkelijkheid verzoenen. Dan konden ze zeggen: God is koning en wij zijn zijn kinderen. Dus we zijn verzekerd van een goede plaats, we zitten we vooraan. Een beetje zoals sommigen in de gemeente in Korinthe zichzelf zagen. Heel ironisch zegt Paulus tegen hen: jullie zijn al verzadigd, jullie zijn al rijk, jullie hebben als koningen geregeerd. Eigenlijk hebben jullie het helemaal voor elkaar.
Maar zo ligt het dus niet. In ieder geval niet bij God. Omdat Jezus niet die eerste plaats ingenomen heeft, past het ook zijn gemeente niet. En dus moeten we ons laten storen door de gedachte dat de laatsten de eersten zullen zijn en de eersten de laatsten. Daar moeten we dus wat mee. Met de gedachte dat God op zijn geheel eigen wijze de plaatsen toewijst.
In lied 991 dicht Willem Barnard: de eersten zijn de laatsten, wie nakomt gaat voorop! Kies dan de goede plaatsen en geef uw hart aan God. Hoe je dat precies doet weet ik niet. Maar het lijkt me de vraag die Jezus stelt: kies de goede plaatsen en geef je hart aan God. En u zult zalig zijn, zegt hij. Andere vertalingen zeggen: gelukkig, gezegend.
Amen