Mattheüs 13, 24-30 en 36-43

Gemeente van Jezus Christus,

Iemand met veel verstand van en interesse voor alles wat groeit en bloeit heeft het opgezocht. Het onkruid uit de gelijkenis van vanmorgen `dolik` is een gevaarlijk grasje. Het groeit bij voorkeur op graanvelden, stortplaatsen en in dorre bermen. Het lijkt een beetje op graan en door verspreiding zorgde het vroeger nog weleens voor massavergiftiging. Het komt in Nederland niet meer voor, dit ter geruststelling.

Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zaaier die goed zaad zaaide op zijn akker. Terzijde: met het koninkrijk der hemelen is hetzelfde bedoeld als het koninkrijk van God. Maar omdat Joden een beetje voorzichtig zijn met dat woordje `God` zegt Mattheüs `het koninkrijk der hemelen` .

Dat koninkrijk nu is gelijk aan een zaaier die goed zaad zaaide op de akker. So far so good. Net als in het boek Genesis een veelbelovend begin. In dat Genesis verhaal komt ook pas na twee hoofdstukken de slang de akker binnensluipen om voor zeer lange tijd de boel te verpesten. Hetzelfde gebeurt in de gelijkenis van het onkruid, maar dan anders. Een zaaier zaait goed zaad, maar ‘s nachts komt de vijand en zaait onkruid. We weten niet waarom hij komt, we weten niet vanwaar hij komt. Hij is er gewoon. En de gevolgen die kennen we. De verschrikkelijke ramp afgelopen donderdag, het geweld in Gaza en Israël, Nigeria, Irak, Islamitisch terrorisme.

De dienstknechten uit de gelijkenis die zien het onkruid en vragen zich af hoe het kan. Heer, hebt u dan geen goed zaad in de akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan? Het is de vraag die iedere gelovige – theoloog of niet – zich weleens gesteld heeft. Hoe kan het? Als God - zoals ze zeggen – rechtvaardig, liefdevol en almachtig is, hoe kan het dan dat er zoveel kwaad geschiedt. Als die vraag gesteld wordt heb je altijd mensen die het voor God opnemen en die zeggen: dat is niet God die het de mensen aandoet, de mensen doen het elkaar aan. Het kwaad is mensenwerk. Dat is vaak wel zo, helaas, maar niet altijd. Ook de natuur- de vraag is of je hier moet spreken van de schepping – kan verschrikkelijk wreed zijn: ziektes, epidemieën, tsunami’s, orkanen, aardbevingen. Toen in 1755 – note bene op een kerkelijke feestdag – een aardbeving de stad Lissabon in puin legde begonnen zeer velen, filosofen voorop, te twijfelen aan het bestaan van God. Die twijfel hing al in de lucht, maar die aardbeving hielp haar behoorlijk. En die twijfel aan het bestaan van God die heeft zich doorgezet en is denk ik een belangrijke oorzaak van het feit dat we vanmorgen met 25 mensen bij elkaar zijn en niet met 300 mensen. Heer, hebt u dan geen goed zaad in de akker gezaaid? Hoe zit dat: als het kwaad de goede –en de minder goede mensen – treft? Hoe verklaart u het bittere raadsel van de goede schepping. Mijn geliefde in dat vliegtuig, mijn zoon omgekomen zoon in Gaza, de haat en de terreur?

Maar het kwaad dat we elkaar aandoen, dat is iets waar we misschien wat tegen kunnen ondernemen. Het is niet goed om Gods wateren of Gods akker te laten vloeien. Daarom vragen die dienstknechten : Wilt u dan dat wij naar die akker gaan en het onkruid verzamelen? Wij weten namelijk wel hoe we dat moeten aanpakken, dat kwaad. Daar zijn wij heel goed in. We vergelden een drievoudige moord op tieners met bombardementen op Gaza en een grondoffensief ook al vallen daarbij onschuldige Palestijnse burgers. We bombarderen terug en roepen harder dat de staat Israël vernietigd moet worden. We beginnen een oorlog tegen de zogenoemde As- van het kwaad en zijn verbaast als de ontwrichting, radicalisering en haat alleen maar toenemen. We roepen dat we minder Marokkanen willen en vinden het vreemd dat die Marokkanen zich nog minder thuisvoelen en zich daarnaar gaan gedragen. Nee, wij weten heel goed hoe we het kwaad moeten aanpakken, hoe we het onkruid moeten bestrijden. Maar het is net als met agressieve onkruidverdelger: je krijgt het onkruid beslist weg maar je weet ook meteen dat er de komende twintig jaar op die plaats helemaal niets meer groeit. Dat we alles verstikken: vrede, liefde, solidariteit. Wilt u dat wij erheen gaan en het verzamelen? Nee, zegt de zaaier, opdat jullie niet bij het verzamelen van het onkruid ook de tarwe uittrekken. En dan nog iets, jullie wijzen als je het over het kwaad hebt naar de ander. Maar de werkelijkheid is dat dat goed en kwaad, tarwe en onkruid, in ieder mens naast elkaar bestaan. Niemand is óf het één, of het ander. Geen mens is alleen goed of alleen kwaad.

Zo is de werkelijkheid: in jezelf, in de wereld. Het kwaad, het onkruid. Het is er. Het groeit in de kieren van je relatie, het overwoekert de schoonheid, het ondergraaft het wankele begin van vrede of zelfs de mogelijkheid daartoe, het haalt vliegtuigen neer, het haat en het vernietigt... Het tast je aan in je vertrouwen en in je gevoel van veiligheid en van thuis zijn.

Nee, de gelijkenis van het onkruid maakt de werkelijkheid niet mooier dan ze is. Dat moeten we in de kerk ook maar niet doen. Ze groeien naast elkaar: de dolik en de tarwe, het onkruid en het goede gewas.

En toch, toch vertelt de gelijkenis – en heel de bijbel - van het goddelijke vertrouwen dat het goede zaad is gezaaid en dat het goede zaad uiteindelijk – alleen God weet hoe – het kwade zal overwinnen. Het zaad der goedheid Gods.

Dat we mogen leven in dat vertrouwen – ondanks alles. Dat we steeds weer naast het onkruid ook het goede in onszelf en in de ander mogen zien. Dat we vrucht mogen dragen. En dat we de goddelijke hoop niet verliezen, de hoop op God Koninkrijk. De aarde een akker, vol van Gods goedheid. Amen.