Jozua 2 en Johannes 6, 1-15

Zondag 26 maart 2017, zondag Laetare, Protestantse Gemeente Assendelft, 25 jarig ambtsjubileum.

Gemeente van Jezus Christus,

Waarschijnlijk preekte ik 25 jaar geleden in mijn intrededienst over de wonderbare spijziging en een week later over Rachab. Ik weet het niet meer en ik kan het niet meer nagaan want ik ben die preek kwijtgeraakt. Ik herinner me wel dat ik blij was met beide teksten. Liever dan te beginnen met een op het eerste gehoor wat gezapige tekst had ik het over Rachab.

Jozua zendt twee mannen als spionnen om het land te gaan bezien. Zij gaan en komen aan in het huis van een prostituee. Ik weet niet veel van spionage, maar een bordeel is niet de eerste plaats waar ik als verkenner naartoe zou gaan. En als ik er al naartoe zou gaan dan in ieder geval niet zo opvallend dat de koning van het land dat ik verken het meteen in de gaten heeft.

We hebben dus te maken met – zoals meestal in de bijbel - een nogal onwaarschijnlijk verhaal. Nog meer als je weet dat Jericho in de tijd waarin ons verhaal speelt een puinhoop was van steden die al eeuwen niet meer bewoond werden.

Toch moest het verhaal in Jericho spelen, die oude grensstad. Het gaat in Jericho namelijk om die spannende vraag naar beloofd land, naar toekomst. Land waar, zoals Huub Oosterhuis dicht, mensen waardig leven mogen en elk zijn naam in vrede draagt. Land zoals het vanaf den beginne bedoeld is.

Hier wordt dus geen geschiedenis verteld in de gangbare betekenis. Hier wordt verkondigt. In Jericho gaat het om het hele beloofde land en in het beloofde land gaat het over de hele aarde. Om het met een andere mij dierbare dichter te zeggen – Willem Barnard - de aarde hemelsbreed zal goede aarde zijn.

Of niet… Dat kan natuurlijk ook. Dat het verkeerd afloopt: met de aarde, met u, met mij. Zo beleef ik die verhalen vaak, als een kwestie van erop of eronder. Of er is uittocht uit Egypte, of mensen blijven gevangen in onderdrukking, angst en depressie. Of Jezus wandelt over het water van de dood, of het houdt nooit op: de vluchtelingen die met duizenden verdrinken op weg naar bewoonbaar land. Of het volk houdt intocht in het beloofde land of we verdwalen in ons samenleven, in onszelf, in de manier waarop we het leven zin proberen te geven.

En het kan in die bijbelverhalen nog zo goed aflopen, maar wie zegt dat het niet allemaal gewoon verzonnen is. Geweldig verzonnen, maar wel verzonnen. Ik kan daar niets tegen inbrengen. Maar als de Schrift opengaat gebeurt het… soms al thuis, altijd in het midden van de gemeente. Hoe zal dat nu aflopen met Rachab, die prostituee op de wallen van Jericho?

Die mannen die slapen er niet alleen, nee ze vinden er ook beschutting. Het zou nog berekening van Rachab kunnen zijn, ik mats jullie en dan matsen jullie mij, maar het lijkt wat dieper te gaan. Als haar door de boden van de koning gevraagd wordt waar die verspieders zijn dan weet ze van niets. Maar even later zegt ze die verspieders wat ze wel weet: Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft… De Eeuwige geeft het. Jullie hoeven het niet te veroveren, je hoeft er geen oorlog voor te voeren, je hoeft er niet voor op een populist te stemmen, je hoeft er ook geen muur omheen te zetten – je kunt zelfs toegeven dat het met de schoonste dromen en idealen tot nu toe verkeerd is afgelopen – maar de Eeuwige heeft je dit land gegeven.

Nou, dat verzin je niet. Buiten de gemeente is het klinkklare onzin, maar hier willen we erop vertrouwen. En daar heb ik dus 25 jaar geleden mijn beroep van gemaakt. Werken in die gekke gemeenschap van mensen die net als Rachab iets gehoord hebben: wij hebben gehoord dat de HEERE het water van de Schelfzee voor uw ogen heeft doen opdrogen, toen u uit Egypte ging.

Een gemeenschap van mensen die gehoord hebben van die Ene, die bevrijdt uit het slavenhuis, die nooit laat varen het werk van zijn handen. Een gemeenschap ook die steeds opnieuw moet leren van mensen als Rachab en de verspieders wat het betekent: goedheid, solidariteit, en trouw. Die dat soms leert en even vaak weer vergeet. Een gemeenschap ook die de woorden bewaart die goed doen, die je weer rechtop zetten, richting geven, ruimte, vergeving. In die gemeenschap gaat het om die Ene: Ik zal er zijn. Ook als je het niet meer geloven kan.

Vijfentwintig jaar geleden werd ik bevestigd in Hummelo, dorp in de Gelderse Achterhoek. Ik herinner me dat in mijn gedachten de hoogleraar meeluisterde die mijn eerste preek volledig had afgebrand. Ik herinner me de eerste begrafenis, de stille gang door de Dorpsstraat naar de begraafplaats. Ik herinner me Peter, 13 jaar jong, verongelukt en hoe de verslagen jongeren op de oprit van de pastorie stonden.

En vanmorgen is er ook weer dat andere jongetje, dezelfde als 25 jaar geleden. Net als de rest van de grote menigte heeft hij een mandje bij zich met koosjer brood. Het Pascha is nabij. Dan vieren Joden de uittocht uit Egypte. Maar wat heeft die uittocht voor zin, als er niet gedeeld wordt, als die mandjes gesloten blijven? Daar lijkt het me in dat verhaal om te gaan. Dat Jezus ons voorgaat in het delen en dat hij uiteindelijk zichzelf deelt, en dat wij daarin weer mogen delen.

Natuurlijk, je kunt het verhaal ook anders verstaan. Als een soort magisch hocus pocus (van Gennep) op het moment dat Jezus de zegen uitspreekt. De menigte ziet het wel zitten met zo’n superster en wil hem met geweld meenemen om hem koning te maken. Die Jezus, die moeten we hebben, die geeft ons te eten. Die geeft ons wat we nodig hebben. En als die het niet geeft dan… nou ja, we weten hoe het met hem afgelopen is.

Maar het gaat dus blijkbaar niet om dat soort koningschap. Ga maar zitten, zegt Jezus tegen de menigte. Er was veel gras op die plaats, vertelt Johannes, alsof hij even denkt aan die Herder uit psalm 23: De HEER is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden. En het wonder gebeurt niet op het moment dat Jezus de zegen uitspreekt, maar op het moment dat hij begint te delen. Dan blijkt er genoeg voor iedereen, dan ontbreekt het aan niets.

In de eerste gemeente waar ik werkte bezocht ik regelmatig een zwaar spastische jongen, Hans, kon niet lopen, was nauwelijks te verstaan – hij sprak met zo’n apparaat – en hij zei: de Heer is mijn herder, ook al ontbreekt mij veel. Hij zij het zonder enig cynisme of verwijt. Ik snap er niets van, het leven is voor miljoenen mensen een doffe ellende… maar ik weet één ding. En als je het niet meer weet dan mag je je gedragen weten door het geloof en het gebed van de gemeente. In Assendelft, in Oostzaan, in Hummelo, in het ziekenhuis in Amersfoort, in het verzorgingshuis in Harderwijk. Geloof dat niet uit jezelf komt, maar dat je wordt gegeven. Als een voorschot op het land aan de overkant, als wonderlijke belofte. Soli deo gloria. Alleen aan God de eer. Amen