Mattheüs 22, 1-14 en Jesaja 25, 6-9. Preek gehouden op zondag 12 oktober 20114 in de Protestantse Gemeente Assendelft
(met dank aan Rens Kopmels en Rochus Zuurmond voor de mooie exegese)
Gemeente van Jezus Christus,
Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen zijn uitverkoren. Dat is in de Calvinistische traditie vaak zo uitgelegd: God heeft vele mensen geroepen, maar van die vele mensen zijn er maar enkelen die uiteindelijk het koninkrijk der hemelen zullen binnengaan. In gewone taal: God spreekt veel mensen aan, maar er gaan er maar weinig naar de hemel. De rest gaat verloren, voor eeuwig. God zou dat zo bepaald hebben volgens een eeuwig raadsbesluit. Een beslissing die hij genomen heeft, al lang voor onze geboorte.
Ik heb de gevolgen van het geloof in deze ongezellige God meegemaakt toen ik als geestelijk verzorger in een verzorgingshuis op de Veluwe werkte. Ik heb gezien hoe mensen daar huilend van angst voor de eeuwige verdommenis overleden. Ik kon slechts nabij zijn. Want aan wat God in zijn eeuwige wijsheid besloten heeft kan geen mens iets veranderen. En zeker geen dominee die gelooft dat geen mens buiten Gods genade valt.
Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren. Je zou het ook kunnen laten slaan op de wereld zoals die is. Alle mensen zijn geroepen tot geluk, gezondheid, eten en drinken, een dak boven hun hoofd, medische voorzieningen, onderwijs, maar slechts weinigen zijn uitverkoren. Je hebt een kleine groep mensen en die is verhoudingsgewijs heel erg rijk, en je hebt een overgrote meerderheid en die heeft weinig tot niets. De een waant zich in de hemel de ander in de hel. Dat lijkt zo bepaald te zijn. Velen geroepen, weinig uitverkoren. Erg vervelend allemaal, maar zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar.
Vandaag wederom een gelijkenis van Jezus over het Koninkrijk der hemelen, over het Koninkrijk van God. Dat Koninkrijk is als een koning die een bruiloftsfeest geeft voor zijn zoon. Het feestmaal is bereid, het vee is geslacht, alles staat klaar. Hij stuurt zijn knechten eropuit om de gasten uit te nodigen maar die willen niet komen. Dan stuurt de koning nogmaals knechten uit. De gasten reageren niet. Ze doen alsof ze die knechten niet horen. Ja, leuk zo’n feest, maar ik heb wel wat beters te doen. Ik moet naar mijn akker en ik moet naar mijn handel. Ik kan niet zomaar vrij nemen en de boel uit handen laten vallen. De economie moet draaien, de doelstellingen moeten gehaald, de concurrentie uitgeschakeld.
Het voorstel om feest te gaan vieren maakt de genodigden zo kwaad dat ze niet alleen doen alsof ze die knechten niet horen. Nee, ze nemen hen ook nog gevangen, mishandelen en doden hen. De gelijkenis doet hier denken aan de gelijkenis van pachters waar het vorige week over ging. Als in die gelijkenis de knechten van de landheer komen om de vruchten in ontvangst te nemen dan worden deze door de pachters van de wijngaard mishandeld, gedood en gestenigd.
Één lering die je uit beide gelijkenissen kunt trekken: je kunt beter geen knecht zijn van een landheer of van een koning want het kost je de kop.
Nu is de vraag wie er met die landheer en die koning bedoeld zijn. Met die landheer was de Eeuwige bedoeld. De God van Israël. De aarde en haar volheid zijn, des Heren koninklijk domein. Maar die koning van vanmorgen, wie is dat?
Omdat zijn knechten mishandeld, gevangen gezet en gedood zijn ontsteekt hij in woede en besluit tot een strafexpeditie. Hij stuurt zijn troepen erop af, laat de moordenaars ombrengen en steekt de stad in brand. Zijn optreden doet denken aan het Romeinse optreden tegen Jeruzalem in 70 na Christus – honderdduizenden doden, de stad en de tempel ingenomen en in brand gestoken. Wie is deze koning? Zou God daarmee bedoeld zijn? Een God die zegt: wie niet luisteren wil die moet maar voelen. Als jij niet naar mijn feestje komt maar integendeel de uitnodigingen verscheurt en mijn knechten ombrengt dan heb ik weinig keus. Dan maak ik jou af en steek ik jouw huis in de fik. Je moet wel geloven en niet met mij en met mijn dienaren spotten anders loopt het verkeerd met je af.
Ik weet niet wie er met die koning bedoeld is. En of het met die bruiloft nog wat wordt. Ik betwijfel het. Het heeft een paar knechten het leven gekost, hun dood is gewroken, en er is een stad platgebrand. Het lijkt mij passend om dat feestje minimaal te beginnen met twee minuten stilte of een stille tocht ter nagedachtenis.
Tot nog toe word je niet vrolijk van het verhaal. Het komt allemaal te bekend voor. Maar dan kantelt het verhaal. De koning stuurt weer knechten uit en zij moeten nu iedereen uitnodigen die ze op de toegangswegen tegenkomen. De buitenstaanders dus, zij die er niet bijhoren en wonen aan de rafelranden van de stad. De knechten gaan de straat op en brengen zoveel mogelijk mensen samen: de goeden en de kwaden. De pastoor die zijn handen niet thuis kon houden, de hypocriete dominee, de crimineel die iedere dag boodschappen doet voor zijn zieke buurvouw, de brave middenstander die de belasting tilt en de prostituee die dat niet doet, de vrome diaken en de opschepperige ouderling… noem maar op. De goeden en de kwaden. Ze worden allemaal samengebracht. Kijk, nu begint het er een beetje op te lijken. Als God een feest geeft dan doet hij dat royaal, koninklijk. Dan horen de zondaars er ook bij. Zo is God nu eenmaal.
Het feest kan beginnen. Het heeft nogal wat voeten in de aarde gehad, maar uiteindelijk zit die bruiloftszaal vol. Nu kan ik me voorstellen dat die koning aanvankelijk een dresscode had: vrouwen in het lang, mannen in pak met stropdas of blauwe vlinderstrik. Maar ja…of die gasten die van de straat geplukt zijn die kleding hadden, en of ze tijd hebben gehad om zich om te kleden. Jezus vertelt er niets over. Dus ik stel me voor dat ze in die bruiloftszaal allemaal heel gewoon gekleed zijn. Dat niemand van de gasten een bruiloftskleed draagt.
Maar dan wordt er eentje tussenuit gehaald. `Vriend`, zegt de koning (als ze je vriend gaan noemen moet je oppassen). `Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens je bruiloftskleed aanhebt?` Wat heb je hier te zoeken? En dan horen we: en hij verstomde. Hij zwijgt. Hij verdedigt zich niet. Hij wordt aan handen en voeten gebonden en in de buitenste duisternis geworpen.
En als je zo naar de gelijkenis luistert dan weten we nog niet wie die koning is, maar dan herkennen we in die Éne die in de buitenste duisternis geworpen wordt ineens wel iets van de weg van Christus. De mens van God die het met zijn liefde en overgave in deze wereld niet redt.
Tegenover al het geweld in deze wereld en in de gelijkenis staat aan het eind van de gelijkenis die ene. Mensen onthoofden, steden worden platgebombardeerd, iedereen is alleen druk met zichzelf, maar ineens verschijnt die mens die de liefde en de vrede zelve is. Ineens verschint deze éne. Weerloos mens, door mensen verworpen maar door God uitverkoren.
En wij? De kerk wil nog altijd –net als Israël - geloven dat het ooit feest zal zijn.
En de gastheer? Dat zal de Messias wezen. De mens die buitengeworpen is in de duisternis. Die Éne voor wie geen plaats is omdat hij de verkeerde kleding aanheeft, of vanwege haar verkeerde huidskleur… die Éne voor wie het nooit feest is in deze wereld. Zij zal gastheer zijn en koning.
En iedereen zal aanliggen. De goeden en de kwaden. De laatsten en de eersten… je kan het niet geloven. Wordt het toch nog feest. Messiaans feest. Amen.