Jesaja 5, 1-7 en Mattheüs 21, 28-31

Zondag 8 oktober 2017, Protestantse Gemeente Wormer

Gemeente van Jezus Christus, lieve mensen,

Twee lezingen vanmorgen die spelen rond een wijngaard. Het aanleggen en onderhouden van een wijngaard is geen sinecure: een goed stuk grond verwerven, spitten, stenen verwijderen, aanplanten, onkruid verwijderen, schoffelen, snoeien, oogsten. En dan moet er van die druiven nog wijn gemaakt worden. Jesaja gebruikt het beeld van een wijngaard om duidelijk te maken hoe het ervoor staat met Juda en Jeruzalem. De eigenaar van de wijngaard heeft er alles aangedaan om ervoor te zorgen dat de wijngaard goede vrucht zou voortbrengen. Hij weet niet wat hij meer had kunnen doen. Maar in plaats van goede duiven brengt de wijngaard slechts stinkende vruchten voort.

Het is een menselijk beeld van God. Je kunt alles doen wat in je vermogen ligt om iets te laten slagen. Je kunt het beste van jezelf geven in de opvoeding van je kinderen, in je werk, in je relatie, in vriendschappen, in de kerk, in het werken aan jezelf. Maar een garantie heb je niet. Het kan je bij de handen afbreken. Er wordt ons van alles voorgehouden. Zelfhulpboeken, boeken over opvoeding, boeken over relaties, boeken over gemeenteopbouw en missionair gemeente zijn. De boodschap lijkt: als je maar goed je best doet, dan komt het wel goed, dan lukt het wel… maar het lukt vaak niet. Zoals het ook God niet lukt met die wijngaard. Hij heeft het niet in de hand. Er is iets waardoor het met die wijngaard niet gaat zoals hij het bedacht had. Anderen hebben de macht over de wijngaard gegrepen. Bloedbestuur is aan de macht. En in plaats van gerechtigheid hoor je geschreeuw. En daarmee zitten we in de werkelijkheid van vandaag. Van mensen op de vlucht voor oorlog en armoede, van mensen die uitgebuit worden, vermoord, misbruikt. In wat Jesaja zegt over Juda en Israël gaat over de aarde als geheel. Zoals Juda en Israël een vruchtbare wijngaard hadden moeten zijn, zo had de aarde vrucht moeten dragen. Zo had de wijngaardenier, zo had God het bedacht. Maar het is stukgelopen op menselijk tekort. En nu heeft hij besloten om de wijngaard over te geven. Hij neemt de omheining weg en slaat een bres in de muur. De wijngaard wordt verwoest en vertrapt. In plaats van dat er gesnoeid en geschoffeld wordt schieten er doornen en distels op. En God gebiedt de wolken om geen regen te geven. Die wolken lucht en winden wijst uur en loop en baan, Hij geeft het op. Sterker nog, hij gaat ons tegenwerken. Het huis van Israël, zijn wijngaard, Juda, zijn lievelingsplant. Hij laat het los. Met pijn in het hart, je voelt het liefdesverdriet van God. Gekwetste en afgewezen geliefde

Het roept iets in me op. Ga niet weg, ga niet bij ons weg. Laat ons niet alleen met het bloedbestuur en het geschreeuw en de klimaatsverandering. Laat ons niet alleen, want hoe zouden we anders tot onze bestemming kunnen komen dan door jou? Wil deze aarde, deze wijngaard, nog toekomst hebben dan is dat toch samen met jou die ons uit Egypte hebt geroepen? Mogen wij nog jouw geliefde heten, ondanks de ongemakkelijke waarheid dat het onkruid de aarde overwoekert, de gerechtigheid wordt vertrapt, de liefde verwoest.

Iemand had twee kinderen…ze worden geen zonen genoemd of dochters. Zonen en dochters die hebben toch vaak het idee al een beetje binnen te zijn door een onverbrekelijke band met hun vader of moeder. Maar met kinderen, zo lijkt Mattheüs te zeggen, is het een ander verhaal. Je hoort er niet zomaar bij. Israël en later de kerk hebben dat wel vaak gedacht, dat het wel goed zat. Door je geboorte of door de doop. Of door je levenswandel. Tante Marie heeft wel een plaatsje in de hemel verdiend…. Maar haar dochter. Verslaafd, in de prostitutie terecht gekomen. Praat me er niet van. En haar zoon, het andere uiterste. Denkt alleen maar aan geld verdienen. Hij komt nog wel in de kerk, dat wel, maar hoe hij dat rijmt. Ik weet het niet. Maar hun moeder, Marie, die leeft echt uit het geloof.

Iemand had twee kinderen. In die twee kinderen gaat het misschien wel om miljarden kinderen. En die iemand, die zegt, kind, ga vandaag werken in de wijngaard. Het duldt geen uitstel. Vandaag, niet morgen. Vandaag moet er gewied worden, vandaag zijn de druiven rijp, vandaag is er zoveel te doen… en de één antwoordt: dat wil ik niet. Krijgt later spijt en gaat wel. En de ander antwoordt: ik ga heer. En hij gaat niet. Wie heeft de wil van de vader gedaan?

Makkelijke vraag. De overpriesters en de oudsten weten het wel: de eerste natuurlijk. De jongen die zei dat hij niet wilde maar spijt kreeg en toch ging. Wij weten wel wie de wil van God. Ongeveer. Tante Marie, de vrijwilliger van vluchtelingenwerk, de christelijke partij, de heilsoldaat, als het meezit de dominee. Degene die belijdenis doet, degene die haar kind laat dopen, de Jood die zich nauwgezet aan de Tora houdt.

Denk je goed geantwoord te hebben en dan zegt Jezus dat de hoeren en tollenaars je voorgaan in het koninkrijk van God. Niet omdat ze weten wat de wil van God is, maar omdat ze weten dat ze het niet van zichzelf moeten hebben. Van hun eigen vroomheid of van hun levenswandel, van hun geloof of van hun goede werken. Niet dat het niet belangrijk is wat je doet en hoe je leeft, maar het hangt er niet van af. Die hoeren en tollenaars geloofden Johannes de Doper. Dat God je uit de mislukking, uit de dood, uit het water opricht als alles in het honderd loopt. Als je geen vrucht draagt. Als je de wijngaard overwoekerd wordt door menselijk tekort, door onwil, door weerstand. Als de kerk leegloopt, als je verdwaalt, als je zoek bent. Dat geloofden die hoeren en tollenaars, omdat ze weten van lege handen en van mislukking en omdat ze weten van God die leven geeft en leven doet. Uit alle vruchteloosheid.

Amen