Mattheüs 4, 1-11

Eerste zondag in de veertigdagen - 22 februari 2015. Protestantse Gemeente Assendelft

Dienst van Schrift en Tafel

Gemeente van Jezus Christus,

De Eeuwige heeft ooit gesproken: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg ik u: laat mijn zoon gaan zodat zij mij kan dienen. En zo is het volk Israël uitgetrokken uit Egypte en ging het op weg naar het beloofde land. Veertig jaar duurde die tocht door de woestijn. Veertig jaar om te leren hoe je dat doet: leven naar Gods gebod.

Als de kerk nu veertig dagen telt tot aan Pasen – de zondagen als dag van de Opstanding niet meegerekend, dan is dat ook een verwijzing naar die leertijd van Israël. Lange tijd was de veertigdagentijd de tijd waarop geloofsleerlingen zich voorbereidden op de doop in de Paasnacht. Veertig dagen om te leren hoe je dat doet: leven uit Gods Woord.

Veertig dagen dus die afgezonderd zijn van de rest van het jaar. Veertig dagen om te leren. En tot op vandaag gaat iemand als hij of zij besmet is in quarantaine. Ook daar zit het woord voor veertig – het Franse quarante – in. Een tijd van afzondering waarin iemand wordt teruggeworpen op zichzelf en vaak geconfronteerd wordt met die grote en belangrijke vragen: wat is je weg, wat ga je doen, wat wil je? Als alles goed afloopt en je weer het gewone leven ingaat, wil je dan dat alles verder gaat zoals het was, of wil je het anders.

Behalve naar Israëls tocht door de woestijn, verwijst de veertigdagentijd ook naar de veertig dagen die Jezus volgens de Evangeliën in de woestijn doorbracht. Als kind van Israël ging het ook bij hem om het leven naar Gods gebod, om de weg ten leven.

Daarom beginnen we deze tijd met het verhaal over de verzoeking in de woestijn. De oudste versie ervan vinden we in het Evangelie van Marcus. Het is heel kort: `En meteen dreef de Geest Hem uit, de woestijn in. En Hij was daar in de woestijn veertig dagen en werd verzocht door satan; en hij was bij de wilde dieren en de engelen dienden Hem.`(Mar. 1, 12-13)

De andere evangelisten, waaronder Mattheüs, vonden dit wat te mager en hebben het verhaal uitgebreid. Zo hoorden we bij hem van drie verzoekingen: van stenen brood maken, je van de tempelmuur afwerpen om je door engelen te laten opvangen en – tot slot – knielen voor de duivel en daardoor de macht krijgen over alle koninkrijken der aarde.

De volgorde is niet toevallig, zoals bijna niets in de bijbel er zomaar staat. Aan het eind van het Mattheüsevangelie zegt Jezus: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Maar die macht heeft hij dan niet gekregen door de buigen voor het kwaad, maar door zijn menslievendheid en dienstbaarheid met de dood tot gevolg.

Het is, in welke versie we het verhaal ook horen, een vreemd verhaal. Wij bidden dikwijls `leid ons niet in verzoeking`, maar Jezus wordt dus bewust die woestijn in geleid om verzocht te worden. En wat ons maar zeer ten dele lukt, dat lukt hem wel. Het kwaad weerstaan, Gods liefde leven. Zijn tegenstander is ons niet onbekend. Hij wordt in diabolos genoemd, wat zoiets betekent als `hij die door elkaar gooit`. U kent het wel. `Ik wens te zijn als Jezus` en –alsof de duvel ermee speelt- er gebeurt altijd wel iets waardoor het niet verder komt dan die wens. En dan ligt de boel weer door elkaar, lig je met jezelf en je omgeving overhoop. Dat is de tragiek. Dat de boel soms zo verschrikkelijk onoplosbaar door elkaar gegooid is. In je eigen leven, in Oekraïne, Syrië, Libië, Irak, Islamitische Staat. In de verdeling van de rijkdom. In de omgang met de schepping.

En nu vertelt Mattheüs ons van die Éne die daar weerstand aan bood. Die wel in verzoeking geleid werd, maar die daar - net gedoopt in de Jordaan – tegen opgewassen was.

Nu wil ik wel even advocaat van de duivel spelen. Want zou het niet aardig zijn als we van stenen brood konden maken, of rijst? Het hele wereldvoedselvraagstuk in één keer opgelost. En wat is er tegen om je door Engelen op handen te laten dragen opdat je je voet aan geen steen stoot? De duivel citeert hier niets minder dan de psalm waarmee we deze dienst begonnen, psalm 91. Zij het een beetje willekeurig. En wat is er tegen als Jezus de macht zou krijgen over alle koninkrijken op aarde, niet alleen die zeer rijke westerse koninkrijkjes waar ook van alles op aan te merken is, maar ook zo’n koninkrijkje waar iemand die iets op internet gezet heeft met zweepslagen wordt afgeranseld en waar vrouwen worden gestenigd Het zou toch mooi zijn als Jezus het daar voor het zeggen had?

Alleen: die knieval die Jezus moet maken voor het kwaad, voor die diabolos. Daar zit ‘m de kneep. Wie of wat aanbid je? Welke god dien je? Welke macht maakt dat we de rijkdom op aarde niet delen waardoor het niet nodig is van stenen brood te maken. Waarom zou je je door engelen laten dragen terwijl je je weg te gaan hebt als mens voor God in verantwoordelijkheid de ander en jezelf? Hoe komt het toch dat macht zo aantrekkelijk is maar – zo lijkt het – vaak meer ingezet wordt voor het kwade dan voor het goede?

Veertig jaar, veertig dagen, om te leren, om te oefenen, wat dat betekent: leven naar Gods gebod, leven van brood uit de hemel. Met vallen en opstaan, in trouw en ontrouw.

Straks vieren we avondmaal: brood en wijn van het koninkrijk. We gedenken dan degene van wie we willen geloven dat Hem alle macht gegeven is in de hemel en op aarde. Niet door die macht te grijpen, maar door liefdevol te dienen tot zijn laatste ademtocht.

Laten we in deze veertigdagentijd wat vaker in vrijwillige quarantaine gaan, voor de vragen die ertoe doen. Wat wil dat zeggen: kind van God zijn, hem dienen. Het veertig dagen – een leven lang – wagen met Gods woord. Amen