Gemeente van Christus,
In de voorhof van de tempel wordt handel gedreven. Het stageld van de handelaren is hoog en willen ze quitte spelen dan zullen ze het moeten doorberekenen. Willen ze daarenboven ook nog een beetje winst maken dan moet de prijs nog verder opgeschroefd. De wisselkoers gewone munten – tempelmunten kan nooit een op een liggen. En die offerdieren zijn waarschijnlijk ook duurder dan vroegen. Het heilige en het profane komen samen en waar dat gebeurt daar schuurt het. Want moest in de tempel immers niet alles anders wezen? Een plek waar niet de economische wetmatigheden regeren, maar de Eeuwige, de God van Israël? Als zelfs het heilige niet meer heilig is, wat is er dan nog zichtbaar van de andere mogelijkheid? Een vreemde stem die gaat over een beloofd land waar gerechtigheid woont. Waar mensen vrij zijn en in vrede leven. En hadden we ooit zo’n zichtbare en tastbare andere mogelijkheid, of waren het altijd slechts idealen, dromen die we al dan niet projecteerden op landen die socialistisch waren of op Amerika als het land van de onbegrensde mogelijkheden? Heeft het ooit écht bestaan, die andere mogelijkheid, die door God bedoelde aarde?
Het enige dat de bevolking in Jeruzalem heeft is haar vreemde God die zijn pied à terre heeft in de tempel. Maar juist die wezensvreemde plek, die open ruimte die symbool staat voor de andere mogelijkheid, die wordt bezet. Het is een handelshuis geworden. We leven bij de gratie van winst en economische groei. Ons heiligdom, onze andere mogelijkheid, is wellicht nog veel meer bezet en bedreigd dan in Jezus’dagen. Wat Jezus met zijn optreden in de tempel doet is niets anders dan ruimte maken. Ruimte voor die God die een manifest ten leven schreef.
Wie het optreden van Jezus zo goed begrepen heeft is Rembrandt. Op een ets van de tempelreiniging staat boven Jezus’ zweep een aureool, zoals je dat op schilderijen vaak ziet boven heiligen en engelen. Een heilige schoonmaak die ruimte geeft. En hij kan het doen. Gevraagd naar zijn gezag verwijst hij cryptisch naar zijn lijf, naar zijn dood en opstanding. Een ander gezag heeft hij niet. Jezus, mens met verterende hartstocht voor de Eeuwige, een hartstocht die ‘m als het erop aankomt zijn leven kost.
En dan, na de reiniging van de tempel, is het Pascha. Feest van uittocht uit Angstland. Velen geloven in Jezus door de tekenen die ze zien, maar zelf heeft Jezus geen geloof in hen. Zo staat het er. Hetzelfde woord, tweemaal. Zij geloven wel in zijn Naam, maar Hij niet in hen
Het deed me denken aan een tekst van Loesje die uitspraken heeft als: `Het was zo donker dat ik overal lichtpuntjes zag.` Er bestaat ook een Loesje met de tekst; `Zou God nog wel in ons geloven?` Ongetwijfeld provocerend bedoeld, maar vooral ook een spannende vraag. Nee, zegt Jezus, want hij kent allen en kent de mens van binnenuit. En zo zou het heel goed kunnen dat God ook niet in ons gelooft. Wij met ons bijbellezen, bidden en zingen. Met ons geloof en ons ongeloof en alles wat daartussen inzit. Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat het er met ons anders voorstaat dan met degenen die in Jezus’dagen in hem gingen geloven.
Misschien vindt u het heel teleurstellend dat God er niet zoveel fiducie in heeft en dat hij niet zegt: `Gaat je gang maar. Ik heb het even voorgedaan in die voorhof van die tempel en ik heb 33 jaar van dichtbij laten zien hoe het anders kan. Ik heb er alle vertrouwen in dat jullie het wel redden.` Maar misschien moeten we er wel blij mee zijn, met dat ongeloof van God, met dat wantrouwen. Want goed beschouwd redden we het ook niet, niet echt. Staat het er net zo voor als met die ballingen uit Ezechiël. Goed, die drie rechtvaardigen – Noach, Job en een ons onbekende Daniël `, die redden het. Maar verder niemand. En Jezus die weet dat, hoe verdrietig ook. Jullie redden het niet met jullie handel, en je onrecht, je religie en je tempel en je kerk. Ik ken jullie…
Liefdevol kennen…, juist omdat jullie het niet redden, wil onder jullie mijn weg gaan. En hij doet het: consequent, vol van genade en waarheid.
Want al gaat de tempel aan puin en sterft de rechtvaardige, ik zal de tempel oprichten. Voorbij aan reddeloos verloren, voorbij aan de crisis, voorbij aan beschaamde hartstocht.
Ezechiël spreekt tot de ballingen. Machteloos horen zij over het lot van Jeruzalem . Zwaard, honger, wild gedierte en pest zouden over haar heengaan. Hoe donker kan het worden, hoe donker kan het zijn. Maar het is niet onopgemerkt gebleven. Zonen en dochters zullen ontkomen en uittrekken. Hun handel en wandel zal tot troost zijn. Als alles duister is, de tempel verwoest of bezet, geen God die in je gelooft, geen land van belofte, geen opstanding uit de dood, geen mens ontkomen...
Zonen en dochters trekken uit, de ballingen tegemoet. De mens die alles verloor wordt opgericht en heeft daarin alles gedragen: dit leven, ons geloof en ongeloof, de dagen en nachten. In liefde gedragen. Amen.