Preek gehouden op zondag 25 oktober in de Protestantse Gemeente in Broek in Waterland
en op zondag 1 november in de Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
Kleren maken de man en de vrouw.
In welke kleren maakt de God van Israël geschiedenis.
We horen het in het derde deel van het boek Jesaja
‘Daarom bracht Zijn arm Hem heil,
en Zijn gerechtigheid, die ondersteunde Hem.
Want Hij trok de gerechtigheid aan als een harnas
en zette de helm van het heil op Zijn hoofd.
Het gewaad van de wraak trok Hij aan als kleding
en Hij hulde zich in de na-ijver als mantel.’
Onze lieve Heer op de catwalk. Op het eerste gehoor een wonderlijke combinatie
Zijn armen bekleed met heil, gerechtigheid als ondersteuning, gerechtigheid als harnas en heil als helm.
Jesaja s een dichter. Het heil staat om de gerechtigheid heen. Ze springen in het oog: heil en gerechtigheid.
Maar hoe staan die kleuren van heelheid en gerechtigheid naast wraak en jaloezie?
Het is een gewaagde combinatie. Het doet zelfs een beetje pijn aan je ogen. Je hebt de neiging om God opnieuw aan te kleden. Die heelheid en gerechtigheid die staan ‘m geweldig. Niets aan doen. Maar als kledingadvies zou je toch willen meegeven: die wraak en jaloezie, doe die uit. Met permissie, die kleuren staan u niet. Te somber, te donker. Bovendien kom u er teveel mee in onze ruimte. We kiezen graag zelf, zonder zo’n oordeel en zonder dat u ons op de huid zit.
Maar, God is God. Daar kom je als mens niet aan. God draagt wat hij wil. We kunnen hem wel willen aankleden naar wat onze ogen aankunnen, maar dat laat hij niet toe. Het is beter te kijken waarom deze God in dit bijzondere ensemble verschijnt. Wat zeggen ze over hem? Kleren maken de man, kleren maken de vrouw.
In het derde deel van het boek Jesaja is de ballingschap voorbij. Een deel van het volk heft in ballingschap gezeten. In Babel. En nu zijn de ballingen teruggekeerd in het land.
Daar in ballingschap hebben ze nagedacht. Hoe is het tot die ballingschap gekomen? De ballingen zagen het veelal als een afdwalen. We hebben niet gedaan wat we moesten doen. We zijn niet trouw geweest aan de Tora, aan Gods geboden. Gerechtigheid was ver te zoeken.
De ballingen hebben niet alleen geanalyseerd hoe het zover was gekomen, maar ze hebben ook gedroomd. Hoe zal het straks zijn als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap. En daarbij dachten ze aan de intocht in het beloofde land. Lang geleden, na veertig jaar woestijn. Zoals het volk toen intocht hield, zo zullen wij straks ook intocht houden. En het land zal het land worden zoals het bedoeld is. Land van menselijkheid. Droomland.
Maar het is niet geworden wat het had moeten wezen. Er is geen gerechtigheid, er is geen vrede. Het onrecht staat tussen het volk en god en tussen de mensen onderling. Het volk dat in duisternis wandelde gaat in donkerheid voort. Als blinden tastentlangs de wand, struikelt het overdag, in de kracht van zijn leven is het aan doden gelijk. Brommende beren en kirrende duivenklinken hier als dieren die vechten om te kunnen overleven. Maar gerechtigheid en heil blijven uit.
En weer weet het volk hoe het komt. Ze blijft niet in die beschrijving hangen, maar komt tot een soort schuldbelijdenis.
Wij doen daar niet meer zo aan in onze diensten. ‘Voor u belijden wij almogende God dat wij gezondigd hebben in gedachten woord en daad.’
Dat kan, zeker als het wekelijks herhaald wordt, nogal goedkoop worden, nogal makkelijk. Maar om de zonde nu helemaal niet meer te peilen is misschien nog wel makkelijke en goedkoper. Ja, God, we hebben ons van u afgekeerd. En daarmee bedoelen we niet dat we niet geloven. Nee, we hebben gehoord. ‘Ik ben de Eeuwige jullie God, die jullie bevrijd heeft uit Egypte’. De God die bevrijd, de God die zijn richtsnoer ten leven gaf. Maar we hebben ons ervan afgekeerd. En nu struikelt de waarheid op straat, en komt het recht niet binnen. Wie zich van het kwaad afkeert, wordt beroofd. De belijdenis is nog geen verandering, maar een begin, een eerste stap. Wat was ons visioen, hoe wilden we dat de samenleving eruit zou zien? Hoe wilden we omgaan met de grote vragen: de verdeling van welvaart, de kwetsbaren in de samenleving, het milieu, de vreemdeling in ons midden? Wat wilden we, wat wilde God? Wilden we samen optrekken of voor onszelf, luisteren of ons afkeren? En als we dat al weten, waarom lukte dat dan niet?
En als het volk schuld belijdt, dan voegt Gods stem zich erbij. Het deugt niet dat er geen recht is. En Hij is ontzet, want er wordt niet eens meer naar gevraagd. Er is geen voorbidder, er is niemand die het voor het recht opneemt. Het is niet zoveel dat kyrië eleison en dat bidden, maar je houdt er op z’n minst het besef mee levend dat het niet gaat zoals het moet.
God komt tevoorschijn in die gewaagde combinatie van gerechtigheid en redding, wraak en na-ijver. Die gerechtigheid en redding zijn bij nader inzien ook gedurfder dan op het eerste gezicht lijkt. Je kan er bijna niet mee over straat. Levensgevaarlijk. Voor je het weet heb je een dreigbrief in je bus, zoutzuur in je gezicht, weet ik veel wat voor ellende. En dan draagt God ook nog wraak. Maar dat moeten we niet verwarren met oog om oog en tand om tand. Het woord dat hier gebruikt wordt heeft meer te maken met herstellen, met rechtzetten. Mij is onrecht aangedaan en nu moet er iets gebeuren om het recht te herstellen. Dat is beter dan toedekken. De waarheid moet op tafel, hoe pijnlijk die waarheid ook is. En naast gerechtigheid, heelheid en wraak, draagt God ook nog na-ijver, jaloezie. Dat is geen mooie eigenschap. Die moet God maar niet dragen.
Maar wat staat er op die mantel van jaloezie? Ik wil jou! Niet alleen omdat ik het wil, maar vooral ook omdat het stikt van de goden die jou ook willen. En dan verslinger je je aan de verkeerde. Dan blijf je tasten in den blinde en struikelt de waarheid, dan blijft gerechtigheid op afstand en leugen een uitvlucht. Dan wordt het nooit wat je droomde, dan wordt het nooit wat je geloofde, dan wordt het nooit wat. Dus ik wil jou. En als je toch weggaat, dan wordt ik kwaad. En zeg me niet dat het me niet staat. Want het is omwille van het heil van alle mensen, omwille van de gerechtigheid. Wen er maar aan. Ik open je ogen wel.
Wat wilt u dat Ik voor u doen zal? En de blinde zei tegen Hem: Rabboeni, dat ik ziende mag worden. En Jezus zei tegen hem: Ga heen, uw geloof heeft u behouden. En meteen werd hij weer ziende en volgde Jezus op de weg. Gerechtigheid, heelheid, God die herstelt, Gods jaloerse liefde….een mooie combinatie. Dat we het mogen zien en daaruit mogen leven. Amen.