Zondag 3 december 1e advent Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van onze Heer Jezus Christus
Sta je klaar? Dat is het thema van deze morgen volgens het project van de kindernevendienst. Sta je klaar als de Heer des huizes komt? Want de heer is naar het buitenland gegaan. Hij heeft de slaven volmacht gegeven – de hele zaak aan hen toevertrouwd. Hij heeft hen werk gegeven en de deurwachter opgedragen om waakzaam te zijn, om wakker te blijven. Die oproep om wakker te blijven klinkt trouwens drie keer direct achter elkaar. We kunnen er dus van uitgaan dat dat belangrijk is: wakker blijven, alert.
Het is een bekend beeld. God als een landeigenaar die naar het buitenland is gegaan. Ooit zal hij terugkomen maar geen mens weet wanneer. Ook Jezus zelf is er in de evangelieverhalen onduidelijk over. De ene keer zegt hij dat deze generatie niet voorbij zal gaan voordat hij terugkomt, de andere keer zegt hij dat hij zelf dag noch uur weet. Hoe dan ook, we weten niet wanneer hij terugkomt.
In de tijd waarin Marcus zijn evangelie schreef verwachtten de mensen nog een spoedige wederkomst, maar inmiddels zijn we wat verder in de tijd en verwachten zelfs veel gelovigen die wederkomst niet meer.
Ten eerste kun je je er –met de huidige wetenschappelijke kennis – helemaal niets bij voorstellen. Een figuur op een wolk neerdalend.
Ten tweede is de vraag waarom Christus- als hij terugkomt – niet allang teruggekomen is. Waarom zolang wachten?
Maar toch… in het midden van de 19e eeuw was Johann Christoph Blumhardt predikant in het Duitse plaatsje Möttlingen. Hij leefde in de voortdurende en volle verwachting van de wederkomst. In zijn schuur stond permanent een rijtuig klaar zodat hij zodra hij de bazuin hoorde hij direct zijn heiland tegemoet kon rijden. Hij stond dus letterlijk klaar, die Blumhardt. Over zijn verwachting van de wederkomst schreef de dichter Schulte Nordholt het volgende gedicht:
'Hij had zijn koets zijn hele leven lang
klaar staan met paard en tuig, om als de tijden
vervuld zijn zouden en de grote zang
der engelen zou klinken, uit te rijden
in hoge hoed en zondags-zwarte kleren,
rechtop achter het trappelende paard,
zijn Heiland tegemoet, die weer zou keren
- en nu voorgoed - als Koning op deze aard.
God, wat hebt Gij gedaan met zulk een hart,
Dat zozeer heimwee was en grote dromen?
- Het ligt nu stil te wachten in de grond.
En wat doet Gij met ons, die in een zwart
getij U om uw laatste wederkeren
roepen met een vertwijfelende mond?'
Die mensen, levend in een zwart getij, dat zijn wij. Sommigen nog met vertwijfelende mond roepend om Jezus’ wederkeren. Maar ach…. De wereld doet het al een lange tijd zonder die heer des huizes. Hij is in het buitenland, ver weg, en dat al heel lang. Niet dat dat goed gaat. Integendeel. Nog altijd zijn er de tekenen die Marcus in het hoofdstuk waaruit wij lazen ook beschrijft: oorlogen en geweld. Nog altijd zijn er valse profeten en is er onrecht. Maar we moeten het ermee doen. We staan er – zo geloven de meeste moderne mensen toch – alleen voor. We zullen zelf een oplossing moeten verzinnen voor het klimaatprobleem anders gaan we eraan. We zullen zelf moeten kiezen voor gerechtigheid en vrede, niemand anders doet het voor ons. Het leven bij afwezigheid van die heer des Huizes valt niet mee. Maar het is niet anders, hoezeer wij ook verlangen naar zijn komst.
Maar komt er dan geen eind aan? Jezus kijkt in dat gedeelte dat we hoorden door onze geschiedenis heen. Hij kijkt dwars door de verschrikkingen heen en ziet vanuit die geschiedenis iemand tevoorschijn komen. De Mensenzoon – een aanduiding van Christus – komt – zo staat er letterlijk – in de wolken. In de stofwolken boven het slagveld, in de stofwolken boven het vluchtelingenkamp aan de Libische kust. Hij komt als één van ons. De Mensenzoon komt tevoorschijn in onze geschiedenis. Het is een kind dat geboren wordt en dat niet welkom is.. Een koning van vrede, maar zoals zoveel vredestichters niet zaliggesproken maar ter dood veroordeeld.
Jezus kijkt en ziet onze hele geschiedenis stilgezet. Een storing in het achtuurjournaal. Het kan zo niet langer, het zal niet altijd zo blijven.
De zon wordt verduisterd en de maan geeft haar schijnsel niet meer. Geen weerman of weervrouw, geen mens die het verklaren kan. Sterren vallen van de hemel. De astrologie die onze bestemming als onoverkomelijk noodlot in de sterren leest heeft afgedaan.
In Godsnaam komt er een eind aan. Maar ach, wat duurt het allemachtig lang. Al die eeuwen waarin die heer van huis is en in het buitenland verblijft. We hebben alleen de tekenen en de verhalen die zeggen dat hij komt.
Die vijgenboom. Zo ongelooflijk mooi. Beeld van Israël, beeld van de Tora. Nu kaal, maar straks als het hout zacht wordt en de bladeren uitbotten en de vruchten rijpen… Misschien is de Heer des huizes toch niet zo ver, niet in een hemels buitenland. Maar veel dichterbij. In onze geschiedenis, in ons eigen leven. Hij heeft geen andere plaats om ons nabij te komen en nabij te zijn. Hier in dit stervend bestaan wordt hij voor ons geloofwaardig, hier treedt hij uit zijn verborgenheid tevoorschijn. We hebben niets en niemand anders te verwachten dan hem, deze verloren zoon. God die onze medemens wil zijn.
Zo komt hij ons tegemoet, telkens weer? Sta je klaar? Vraagt het project van de kindernevendienst. En hoe doe je dat dan? Naar U gaat mijn verlangen Heer. Misschien begint het wel met dat te zeggen, de woorden waarmee we deze dienst begonnen. Kom maar, want we hebben u gemist. We doen ons uiterste best om zonder u te leven, en dat lukt wel een beetje, maar wat missen we u. En de minsten der mensen die missen het misschien het meest: uw koninkrijk, uw gerechtigheid, uw liefde. Wat verlangen we naar u. Kom alstublieft, hier in ons midden. Te lang konden we u op afstand houden. Te lang schreven we onze eigen geschiedenis ten koste van onszelf en ten koste van elkaar. Naar U gaat mijn verlangen Heer. +Kom Heer Jezus en doe ons klaarstaan, dat wij in u thuis mogen komen en u in ons. Amen.