Zondag 3 januari 2015, Epifanie, Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
Anno Domini 2016, het jaar des Heren 2016. Astronomen hebben inmiddels duidelijk gemaakt dat dat niet klopt. Onze jaartelling had volgens hen zes jaar eerder moeten beginnen In het jaar zes voor Christus stond de planeet Jupiter, een koninklijke ster, in het sterrenbeeld Ram, het sterrenbeeld van Judea. Ook de planeet Saturnus en de zon stonden in de buurt. Een samenloop aan het hemelgewelf die eens in de honderdduizend jaar voorkomt. Reden genoeg voor de wijzen uit het Oosten om eens te gaan kijken wat er aan de hand was. Want dat deden hof- functionarissen, een nieuwe koning kiezen en zich voor hem ter aarde werpen. En iedere belangrijke persoon had, zo geloofde men, zijn of haar eigen ster of gesternte.
Het verhaal van de astronomen gaat nog verder en wordt nog mooier. Die planeten die zo bijzonder bij elkaar stonden gingen in dat jaar zes voor Christus tussen 23 augustus en 19 december ook weer uit elkaar. Op die 19e december stond die koningsster, Jupiter, nog steeds in het sterrenbeeld van Juda, een week stil. Tijd genoeg voor de wijzen om van Jeruzalem naar Bethlehem te trekken en om, daar aangekomen, de nieuw geboren koning te aanbidden.
Te mooi om niet waar te zijn, maar ongeschikt voor een preek die het goede nieuws moet verkondigen. Helaas heeft de lezing over de ster van Bethlehem in de Oostzaanse sterrenwacht al plaatsgehad en moeten we weer een jaar wachten.
Waarom zou de evangelist Mattheüs niets van dat verhaal van die astronomen geweten hebben? En waarom zou hij niet geweten hebben van de grote optocht van wijzen in het jaar 66 van onze jaartelling die op weg waren om de nieuwe keizer in Rome te aanbidden: Nero. Misschien heeft hij die optocht zelfs gezien. En stel dat hij dan ook nog geweten heeft dat Nero zo’n verschrikkelijke tiran was die zijn tuinfeestjes verlichte met mensen als levende fakkels, dan is zijn verhaal profetisch. Die wijzen die komen niet in beweging voor Nero, en ook niet voor Herodes. Herodes, de gehate Joodse koning, volstrekt paranoia. Moordenaar van zin zwager Aristoboulos, zijn eigen vrouw Mariamne, haar moeder Alexandra, drie van zijn zoons en vele anderen. Een Romeins schrijver uit 500 merkt op dat je beter Herodes’ varken kon wezen dan Herodes’ zoon omdat Joden geen varkensvlees eten. Herodes liet wel de tweede tempel, die in het jaar zeventig door de Romeinen verwoest werd, fors uitbreiden. Dat dan weer wel
Tegen de achtergrond van machthebbers als Nero en Herodes, is het verhaal over de wijzen uitermate scherp. In een commentaar op dit deel uit opening van het evangelieverhaal van Mattheüs las ik de mooie zin dat je als je de ware koning aanbidt, als je je voor de ware koning ter aarde werpt, je de aardse koning bespot. Er zit in de bijbel iets anarchistisch. Je moet geen absolute macht toekennen aan iemand anders dan de eeuwige en je zult iedere macht moeten beoordelen naar wie de Eeuwige is. Naar God rechtvaardigheid, naar Gods liefde. En zo bespotten die wijzen Herodes door via een andere weg huis terug te keren. Als je Jezus wilt vinden dan moet je langs Jeruzalem. Ook wij. Als je Jezus wilt vinden dan moet je het zogenoemde oude testament een beetje kennen en dan moet je weten dat Jezus een Jood is. Anders vind je hem nooit. Je moet weten van de uittocht uit Egypte, van de geboden die God aan zijn volk gegeven heeft, van de profeten die het volk steeds weer opriepen om God en daarmee de humaniteit, de menselijkheid, te dienen. Dat is de wereld waarbinnen Jezus geboren wordt.
Mattheüs die wil dat ook duidelijk maken. Het is de God van Israël die de weg wijst. Dit kind moet aan de dag komen, in Israël en op de hele aarde. Hij schrijft zijn verhaal zo dat Jozef, de moeder en haar kind moeten vluchten. Mattheüs had ze ook kunnen verstoppen in Galilea, maar hij laat ze uitwijken naar Egypte. En dan haalt hij, Mattheüs, een zin aan van de profeet Hosea: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen.’ Bij Hosea slaat dat op het volk Israël dat God bevrijd heeft uit de slavernij, maar Mattheüs die laat het slaan op Jezus. Het effect daarvan is dat we gelijk weten wat we in Jezus gaan zien: de weg uit de slavernij, uit de dood, naar beloofd land. Dat Paasverhaal. En dat verhaal is weer verbonden met Rachel. Rachel, een van de aartsmoeders, de oermoeders van Israël. Haar graf bevindt zich ten noorden van Jeruzalem, langs de weg waarover ooit ballingen werden weggevoerd. Ze wordt voorgesteld als een ontroostbare moeder. Mattheüs voert haar op in zijn evangelie vanwege Herodes’ kindermoord. Waarschijnlijk heeft die nooit plaatsgehad, maar het had zomaar gekund. Dat is de martelende onzekerheid van leven in een dictatuur, dat je nooit weet hoe het de volgende dag zal zijn. Deze ontroostbare Rachel wordt in het oude testament bemoedigend toegesproken met de onmogelijke boodschap dat haar kinderen zullen terugkeren, dat de ballingen weer thuis zullen komen, dat ze – net als het volk in Egypte – de dood achter zich zullen laten. Mattheüs vertelt dat niet, maar hij gaat ervan uit dat zijn publiek dat weet.
Zo klinken in het verhaal van vanmorgen alle tonen. De hoge toon van God bevrijdend handelen, de aanbidding van het kind, de verschijning van God in deze mens aan Israël en de volken. En we horen het huilen van Rachel, van alle moeders in Israël, van alle mensen in onze wereld die krankzinnig zijn van verdriet. Dat zijn de tonen die hier in de gemeente van Christus ieder zondag klinken. In het gebed om ontferming voor de nood van de wereld, in de lofzang vanwege Gods barmhartigheid, Gods goedheid die geen einde kent. Hier komen we samen als de wijzen uit Bethlehem om de enige te aanbidden die het waard is om koning genoemd te worden. En hier hopen we de spot te kunnen drijven met de valse koningen, met de machten die over de wereld heersen. Onze wereldeconomie die moet groeien en waarin we moeten geloven omdat anders de hele zeepbel uiteenspat, de woorden van Wilders met zijn grote mond en nog grotere aanhang – woorden die haat zaaien en verdeeldheid, religie die wordt ingezet om te haten en te doden. Mogen we ze bespotten? Mogen we geloven dat ze niet het laatste woord hebben? Mogen we via aan andere weg terugkeren en thuiskomen?
‘Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn` luidt een lied van Huub Oosterhuis. We zijn nog ballingen, zelfs in het rijke Nederland. We zijn niet thuis zolang de wereld niet het beloofde land is, zolang mensen nog moeten vluchten, hongeren en dorsten, zolang we nog leven in een economie die leeft van het willen hebben wat een ander heeft. Als God ons thuisbrengt, deze wereld, de ontroostbare Rachels, haar kinderen. Dat we in dit nieuwe jaar de weg mogen vinden, en dat God ons op die weg bewaart, in onze eigen omgeving, in de wereld. Dat Hij ons thuisbrengt, uit onze ballingschap. Amen