Marcus 5, 22-43

Preek gehouden op zondag 28 juni 2015, 2e van de zomer, in de Protestantse Gemeente Assendelft

Gemeente van Christus,

Twee verhalen. Het ene verhaal staat om het andere heen. Het ene verhaal gaat over een bloedvloeiende vrouw, het andere over een meisje van twaalf dat op het punt staat te sterven, sterft en door Jezus wordt geroepen om op te staan: meisje, ik zeg je, sta op!

De twee verhalen hebben met elkaar te maken.

Volgens één uitleg die ik gevonden heb gaat het bij de vrouw die al twaalf jaar aan bloedvloeiingen lijdt over Israël. De twaalf jaar zouden staan voor de twaalf stammen. De bloedvloeiingen voor de vruchteloosheid. Wat is er na de babylonische ballingschap niet allemaal gesleuteld aan dat Israël? Hoeveel synagoges zijn er tot in Jezus’ dagen niet gesticht. Maar het heeft niets opgeleverd, het is alleen maar slechter geworden. Zij had veel geleden door vele artsen, alles wat ze had daaraan uitgegeven, maar ze had er geen enkele baat bij gehad, het was eerder erger geworden. En het dochterje van Jaïrus, de dochter van de overste – de leider – van de synagoge staat in deze uitleg voor het begin van wat de kerk zou worden. Ze is twaalf jaar. Dan ben je in Israël volwassen, vruchtbaar en huwbaar. Dan begint de toekomst. Maar het meisje gaat dood. Dat kind van de synagoge.

Een andere uitleg is een psychologiserende uitleg. Deze uitleg leest van alles in de tekst wat er niet staat, maar bevat wel wijsheid. Jaïrus zou zijn dochter – zijn dochtertje zegt hij – klein houden. En kinderen die klein gehouden worden, die kunnen niet leven, die kunnen niet op eigen benen gaan staan. Het dochtertje zou nooit hebben geleerd voor zichzelf te beslissen – de kans iets verkeerd te doen is te groot, de verplichting zich te laten beschermen oppermachtig. Alleen als zij aan haar vader sterft, zal ze leven. Waag je op de weg die jezelf kunt gaan en bepaal zelf de richting van je leven.

En de bloedvloeiende vrouw die valt buiten de gemeenschap. Haar aandoening bepaalt haar leven en haar uitsluiting, maar ze is gedwongen om erover te zwijgen. Mensen horen het niet graag. Ziekte leidt vaak tot eenzaamheid. Als ze genezen is vraagt Jezus: wie heeft mijn bovenkleed aangeraakt? Hij schaamt zich niet voor haar, en hij wil ook niet dat zij zich nog voor haar ziekte schaamt. Niet langer mag de moedigste stap uit haar leven om genezing te krijgen de schijn van achterbakse diefstal bewaren. ‘Wat jij hebt gedaan`, schijnt Jezus haar te willen zeggen, `was niet iets schuldigs: het is een teken van je vertrouwen, dat je, zonder te vragen of om toestemming te smeken, hebt gedaan en voor jezelf opgeëist wat je nodig hebt om te kunnen leven.`

Je kan dus met de twee verhalen –zoals altijd - meerdere kanten op. De meest voor de hand liggende uitleg is misschien wel deze: Jezus overwint ziekte en dood. Van hem uit bezien is de dood een slaap. Laat het verhaal maar staan zoals het er staat.

Daarbij trekt Jezus zich niets aan van wat gewoon is. Zowel het dochtertje van Jaïrus als de bloedvloeiende vrouw zijn onrein. Het maakt Jezus niet uit. Hij laat zich aanraken, hij raakt aan. Ook aan de mededeling dat de dochter dood is heeft hij geen boodschap. Hij gaat naar haar toe, niet om de dood vast te stellen, maar om haar te zeggen: meisje sta op!

Het is een mooie uitleg. Gewoon lezen wat er staat. Het verhaal in alle herkenbaarheid ook. Die vrouw die alles wat ze had heeft uitgegeven aan artsen. Overal geweest. ZMC, Anthonie van Leeuwenhoek, second opinion, uiteindelijk het alternatieve circuit – niet goedkoop en niet in het pakket – maar wie weet… Jaïrus die smeekt voor zijn dochtertje: leg uw handen op haar, dat ze gered wordt. Je voelt de radeloosheid. Dit komt niet meer goed, maar wie weet. Het roepen tegen beter weten in. De bloedvloeiiende vrouw. De ene aandoening is maatschappelijk toch wat meer geaccepteerd dan de ander. Zo zoekt zij haar plekje achterin de menigte, zo onzichtbaar mogelijk en zegt: als ik zijn bovenkleed aanraak zal ik gered worden. Alleen even aanraken….

Herkenbaar, menselijk. En toch ook moeilijk. En binnengekomen zei hij: Waarom maken jullie zo’n commotie, zo’n drukte, en huilen jullie? Het kind is niet dood maar slaapt. Zij lachten hem uit. Je verwart iemand die overleden is niet met iemand die slaapt. Hij of zij keert niet meer terug onder de levenden. Dat maakt de dood ook zo definitief, zo moeilijk te verkroppen. Bij een overledene passen de verhalen over het leven, zwijgen of nabijheid beter dan vrome praat die de dood relativeert alsof zij niet zo erg zou wezen.

Jezus gooit die lachende omstanders naar buiten. Laat zich niet in de rede vallen. Dan gaat hij naar binnen met de ouders en die drie leerlingen. En dan horen we, dat die voor ons definitieve doodsgrens niet het laatste is. We blijven niet hopeloos achter, ook je geliefde niet, hoe moeilijk ook te begrijpen, hoe zoekend soms ook de taal van het geloof. Meisje sta op!

Dit gezegd zijnde: de bijbel ziet de dood breder dan alleen de lichamelijke dood. Misschien gaat het inderdaad in deze verhalen ook over de synagoge en de kerk. Misschien gaat het ook wel over ons gewone leven en over de samenleving. Dat leven met haar aandoeningen, haar kwalen, haar vruchteloosheid, haar ziekte. De bloedvloeiende vrouw. Misschien wel het milieu in de herfst van haar bestaan. Of de kerk, na tweeduizend jaar krachteloos, soms alleen nog maar bezig met de vraag hoe ze zelf overleeft. Of de economie: het kost miljarden maar het wordt allen maar erger. Het dochtertje van Jaïrus. Kinderen op de grens van volwassenheid of jonger: soms al cynisch en zonder idealen over hun eigen leven en de wereld. Of aan het werk voor kleding en mobiele telefoons in het rijke deel van de wereld. Twaalf uur per dag. Ten dode opgeschreven.

De dood heeft niet het laatste woord. De fysieke dood niet- al begrijpen wij dat niet – en ook al die aandoeningen en dood in de wereld niet. Sta op, ga in vrede. En het meisje wandelde: levenswandel, een weg die toekomst heeft. Alle dood voorbij. Amen.