Lucas 1, 39-45

Gemeente van Christus,

 

`En toen Elizabet de groet van Maria hoorde, gebeurde het dat het kindje opsprong in haar schoot.`

Ja, dat doen ongeboren kindjes soms. Trappelen, bewegen, opspringen. Maar waarom juist op dát moment, en waarom maakt Lucas de verteller er gewag van? `Want zie, toen het geleuid van uw groet in mijn oren klonk, sprong het kindje van vreugde op in mijn schoot`

 

Misschien moest Lucas de evangelist, de getuige, even denken aan koning David. Toen de ark met het Woord van de levende God terugkwam uit het gebied van de Filistijnen, ja, toen danste en huppelde hij voor de ark. Een dansen en een huppelen uit vreugde voor het woord.

En waarom zou de kleine Johannes niet hetzelfde gedaan hebben toen hij de groet hoorde van de moeder Gods. Een vreugdesprongetje in zijn moeders schoot om het woord dat intocht houdt, om het woord dat onder ons wil zijn.

 

Het verhaal van Elizabeth en haar man Zacharias ligt in het verlengde van de verhalen van de moeders van Israël. Lucas tekent hen als een Abram en Sara.. Zij waren beiden rechtvaardig voor God en wandelden onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Heere. En zij hadden geen kind, omdat Elizabet onvruchtbaar was en zij beiden op hoge leeftijd gekomen waren.

Nu was in die  tijd ongewilde kinderloosheid een nog groter ramp dan vandaag de dag. Nog meer dan nu waren kinderen je toekomst. Zij maakten dat het verhaal verder ging of niet.

Maar wat Lucas nu in het verlengde van bijbelse auteurs voor hem wil zeggen dat is dat dat verhaal van God met ons verder gaat. Dat het niet afhangt van onze vruchtbaarheid, van onze potentie, maar dat het afhangt  van de Eeuwige.

 

 

 

 

 

 

Soms hoor je de uiterst stompzinnige opmerking `wij nemen een kind`. Een opmerking die uitgaat van de gedachte dat alles maakbaar is, dat je voor elkaar kunt krijgen wat je hebben wil. Laat dat nu net niet zo zijn….

Want wat is er nu maakbaar en wat breekt je niet bij de vingers af. Hoe onvruchtbaar is het vaak niet: Syrië, het geweld, de honger, je relatietherapie, de behandeling in het ziekenhuis, je opvoeding, je vijfhonderdste sollicitatiebrief, je vierde antidepressivum.

 

Israël zag dat altijd wel. Die onvruchtbaarheid, die bedreigde hoop en verwachting. En dat we het niet voor elkaar krijgen omdat onze armen te kort zijn

En ze vertelde daarover aan de hand van moeders als  Sara en Hanna. Hun cynisme en verdriet, hun bidden en verlangen, hun gebroken verwachting.

Maar Israël vertelde aan de hand van hen ook steeds over het wonder. Het wonder dat het hun verwachting in alle verbittering, in het donker van hun leven,  niet tevergeefs was. Niet in biologische, maar in theologische zin. Verwachten is niet tevergeefs, omdat het een verwachten is op grond van wat is toegezegd en van wat van Godswege gebeurt.

 

En dan vertellen die getuigen van Israël, en Lucas als één van hen, van wat geen oog gezien heeft en van wat in geen mensenhart is opgekomen.  Conceptie via het oor. Een maagd wordt zwanger, onvruchtbaren raken in verwachting, het volk in duisternis zal een groot licht zien, lammen gaan lopen, blinden zien en engelen zingen van wat zal zijn: vrede op aarde.

 

Elizabeth stelt de vraag: waaraan heb ik dit te danken dat de moeder van de Heer naar mij toekomt? We zouden ons die vraag kunnen stellen, maar misschien weten we het antwoord al. Ik denk dat we het aan niets te danken hebben, maar dat we mogen leven van genade, van een God die geen God wil zijn zonder ons. Een God die naar ons toekomt steeds weer, even breekbaar en kwetsbaar als wij zelf, een God die het in dit kind niet redden zal, kind van beschaamde verwachting, kind dat eerder sterft dan zijn moeder, maar toch, juist in dit kind is onze verwachting. Gezegend hij de vrucht van uw schoot, gezegend hij die komt.

 

Met alles wat wij verwachten, en alles wat wij niet meer kunnen of durven verwachten, horen we Elizabeth. Het zou best kunnen dat zij in het evangelie degene is die de lofzang zing die wij net zongen. De Griekse tekst laat het toe het zo te verstaan. Haar man Zacharias zwijgt nog, met stomheid geslagen door het ongehoorde. Maar waar hij zwijgt, en waar ook wij vaak geen woorden hebben voor het onzegbare, daar zet Elizabeth de lofzang in.

En zij zei: Mirjam, mijn ziel maakt groot de Heer. En ze zingt haar verwachting, haar hoop, haar vertrouwen. Hij die naar mij heeft omgezien, zijn barmhartigheid is van geslacht op geslacht, machtigen heeft hij van hun troon gestoten en nederigen verhoogd, hongerigen verzadigd en rijke met lege handen weggezonden.

 

Maar of het nu Zacharia is die hier zingt of Maria, we mogen het met haar meezingen. Vandaag, en net als in de kloosters, alle dagen. Het lied van verlangen, het lied van de hoop, het lied van gegronde verwachting. Gegrond in Hem die grote dingen doet, die kwam, komt en komen zal. God in ons midden,

 

Kom tot ons scheur de heem’len Heer

Daal, Heiland, uit uw hemel neer

Ruk open, rijt ze uit het slot

De hemeldeuren, Zoon van God.

Amen