2 Koningen 5, 1-14 en Marcus 1, 40-45
Zondag 15 februari 2015 Lutherse Gemeente, Maartenskerk, Zaandam
Gemeente van Jezus Christus,
Waarom de mens uit het evangelie die genezen is aan niemand iets mag vertellen, dat is niet helemaal duidelijk. In de theologische literatuur heet het het zogenoemde `Messiasgeheimnis`. En de reden waarom geheim moet blijven dat Jezus de Messias is, dat is dat die titel `gezalfde` zo openstaat voor misverstand. Voordat je het weet gaan we er met al onze religieuze gevoelens mee aan de haal en maken we van Jezus een wonderdoener, een held, een machthebber. Maar het geheimenis is nu juist dat Hij gekomen is als één die dient. En als we straks de maaltijd vieren dan is het dat geheim. Het geheim van deze mens die zich in liefde geeft.
Dat de Eeuwige zich juist laat zien in het kleine en geringe dat wordt ons eveneens duidelijk in de eerste lezing van vanmorgen over de genezing van Naäman de Syriër. Het schijnt een belangrijk man geweest te zijn. In 845 voor Christus versloeg hij in de slag bij Karkar de Asyriërs en dat gafde Arameeërs en de andere volken – ook Israël en Juda – wat lucht. Maar nu is deze grote driesterren generaal ziek. Hij heeft een huidziekte. Een Joods meisje, een slavin – waarschijnlijk in een van de gevechten krijgsgevangen gemaakt – vertelt hem over een man Gods. De profeet Elisa. Dat is op zich al opvallend want ze had dat natuurlijk niet hoeven doen. Je vijanden goeddoen, meer doen dan het gewone, het hoeft niet. Maar de wereld wordt er wel mooier door, meer zoals de Eeuwige het bedoeld moet hebben.
Naäman zoekt het in eerste instantie hogerop. Hij gaat met een brief van zijn eigen koning naar de koning van Israël. En deze vraagt zoiets als: wat denkt die koning van Aram wel? Dat ik God almachtig ben? U hoort het. Op de achtergrond klinkt hier – zoals in alle profetische boeken – de machtsvraag. Wie is er koning, wie heeft het voor het zeggen? Zijn dat de machthebbers, de vorsten en de hoge officieren, of zijn dat de God van Israël en zijn dienaren? Israël wist natuurlijk net zo goed als wij dat ogenschijnlijk de macht ligt bij de heersers der aarde. Bij Poetin, Assad, Kim Jong-un. Bij de leiders van Islamitische staat, presidenten, eurocommissarissen, koningen en premiers. Maar meer dan dat weet Israël van de Éne God die het niet moet hebben van dat soort macht. En daar getuigen dit soort verhalen van.
Elisa schrijft een briefje aan die machteloze koning die dan wel oorlog kan voeren maar geen huidziekte kan genezen. Stuur hem maar hierheen. En dat moet je voor je zien. Die profeet aan de oever van de Jordaan en Naäman die daar aankomt met 10 talenten, 6000 sikkelen goud en 10 wisselkleren. Hij moet wel minimaal een erewacht verwachten, saluutschoten, eerbetoon, een banket. Maar niets van dat alles. Elisa komt niet een zijn huis uit maar stuurt zijn knecht en die zegt: ga ja maar zeven maal baden in de Jordaan. En dat is nu zo verschrikkelijk moeilijk. Dat afzien van je eigen macht en je eigen gelijk. Dat niet ik, maar jij. Niet mijn macht, maar de onmacht. Deze omkering van waarden. En daarom reageert Naäman ook zoals hij doet: kwaad. Elisa had op z’n minst naar buiten kunnen komen en de Naam van zijn god aanroepen. Niet mijn god, maar het had op z’n minst van respect getuigd. En zijn de rivieren van Damascus niet beter dan alle wateren in Israël?
Ja, het moet gezegd. Vergeleken bij die rivieren is de Jordaan een slootje. Maar het is dat slootje waarover Israël ooit het beloofde land introk, het is dat onaanzienlijke riviertje dat in de bijbel de grens is tussen onbewoonbaar land en beloofd land. En dan is het weer een knecht die het verhaal verder helpt. Naäman, u kunt wel luisteren naar grote woorden, maar waarom zou u niet luisteren naar een klein woord. Naar het geringe. Waarom zou u het niet doen? Niet stijgen, groter en groter, maar afdalen.
En zo daalt Naäman af en dompelt zich zeven maal onder in de Jordaan naar het woord van de man God. Zijn vlees keerde terug als van een kleine jongen en hij werd rein.
Zo wordt Naäman gedoopt, gedoopt in het verhaal van Israël, deelgenoot van Gods grote daden. Zevenmaal, zoals het volk zevenmaal rond Jericho trok voordat de muren vielen. Zeven maal als verwijzing naar de voltooide schepping en daarmee naar Gods toekomst.
Zo’n verhaal vertelt Israël en zo speelt ze met de grote jongens die de dienst uitmaken. Al wat hoog staat aangeschreven, zal God woord niet overleven, dicht Huub Oosterhuis.
Wij horen het vanmorgen – in onze wereld waarin grote en moorddadige jongens (en meisjes) de dienst uitmaken. Bidden we om bekering – zoals het ook Naäman overkwam – voor onszelf, voor de mensen met macht. Dat we ons in alles aan deze droom – aan deze dwaasheid mogen toevertrouwen. Amen.
Literatuur: Naam geveb aan wat ik zoek. Ted van Gennep