Marcus 16, 1-9

Zondag 16 april 2017, Paasmorgen, Protestantse Gemeente Assendelft

Gemeente van Jezus Christus,

We hoorden zojuist het laatste deel van het evangelie van Marcus, het oudste van de vier evangeliën. Het is net zo min als het relaas van Mattheus, Lucas en Johannes een ooggetuigenverslag. Zo’n verslag bestaat niet, en zelfs de teksten die we hebben zijn samengesteld uit meerdere handschriften waarvan sommige weer ouder zijn dan andere.

Toch moet er iets bestaan als een oorspronkelijk Marcusevangelie en over één ding zijn de meeste bijbelwetenschappers het wel eens, de verzen 9 tot en met 19 die horen daar niet bij. Die zijn geschreven door iemand anders. Het Evangelie eindigt dus zoals het eindigt: en zij zeiden tegen niemand iets want ze waren zeer bevreesd. Andere vertalingen spreken van ontsteltenis, schrik, angst. Hoe vertaald ook, het is een vreemd einde: zei zeiden niemand iets, want ze waren bevreesd. Als u het met me eens bent: we zijn niet de eersten die dat een vreemd einde vinden en daarom hebben ze later in de tweede/derde eeuw een ander einde bij dat evangelie geschreven, de verzen 9 tot en met 19.  En dat eindigt een beetje zoals je van een Evangelie zou verwachten, namelijk zo: zij – de leerlingen – gingen overal heen om te prediken, en de Heer werkte mee en bevestigde het Woord door te tekenen die erop volgden. De 18 verzen die eraan voorafgaan vermelden wat in het oorspronkelijke evangelie ontbreekt, namelijk verhalen over de verschijningen van Jezus,  een zendingsbevel `ga heen in de wereld en predik het evangelie aan alle schepselen` en de opname van Jezus in de hemel.

Genoeg stof voor een paar preken, dat tweede einde van het Marcusevangelie – het is niet voor niets in de Bijbelvertalingen opgenomen – maar vanmorgen stoppen we bij dat eerste einde. Bij de angst van de vrouwen die aan niemand iets zeggen. Bij het tweede einde zou je misschien zeggen `nou dat is mooi: Jezus is verschenen en ten hemel gevaren. Natuurlijk moeten we het evangelie verder vertellen`, maar nu kan dat niet. We vieren Pasen met angst en ontzetting en vrouwen die er het zwijgen toe doen.

Het is een vrij logische reactie op wat ze gezien en gehoord hebben. Er is iets geweldigs gebeurd. Je gaat bijna aan jezelf twijfelen. Dat graf dat was toch gesloten? En pas toen die steen weggerold bleek zag je hoe groot die was. Zo vertelt Marcus het ook: en toen zij opkeken zagen zij dat de steen weggerold was, want hij was zeer groot.  En het was geen gevalletje van grafschennis, want toen die vrouwen dat graf ingingen zat daar aan de rechterzijde een jonge man in een lang wit gewaad. En die jongeman die zegt de vrouwen wat de kerk al tweeduizend jaar belijdt: U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet. Daar moeten die vrouwen het mee doen, met dit bijzondere bericht. De Gekruisigde is opgewekt.

Het is bijna net zo vreemd als wanneer je zou zeggen: die verdronken asielzoekers die liggen niet in de Middellandse Zee, maar die zijn veilig aan land gekomen en inmiddels met hun familie herenigd of dat verschrikkelijke bericht dat ik hoorde dat klopte wel maar alles staat er toch anders voor. De doden leven, de zieken zijn genezen, de steppe bloeit, de temperatuur op aarde stijgt niet, de alcoholist taant niet naar alcohol. En het is allemaal geen zieke grap, maar het is wel heel gek. Je wordt er misschien wel bang … het was zo vertrouwd, de wereld zoals ze was en is.

De vrouwen gaan naar het graf op de eerste dag van de week vlak na zonsopgang. De rustdag van de Joden, de sabbat, is dus net voorbij. De nieuwe dag is net begonnen. Eerst zien ze die weggerolde steen, en dan die jongeman. Marcus vertelt niet wie hij is, deze man aan de rechterzijde. Er is wordt weleens aangenomen dat het Marcus zelf is, dat hij zichzelf een klein maar heel belangrijk rolletje in zijn evangelie gegeven heeft. De eerste keer dat we die jongeman tegenkomen is in de hof van Getsemané als Jezus wordt gearresteerd. Iedereen vlucht dan weg, ook deze jongeman. Hij rent weg, als een schaduw van de leerlingen, naakt, in zijn hemd staand. Alsof Marcus wil zeggen: dat ben ik, de verteller van deze blijde boodschap. Als het erop aankomt vlucht ik weg, duik ik onder in mijn eigenbelang, loop ik naakt weg als Adam en Eva uit het paradijs. Maar dat ben ik, en dat ben jij – hoorder van het evangelie – niet alleen. En dan geeft hij zichzelf, diezelfde jongeman, nog een plaats in het evangelie. Een ereplaats – aan de rechterkant van Jezus –in het graf dat leeg is. Niet meer naakt, maar in witte kleren in het licht van de Opgestane. In die jongeman zie je die hele overgang, van die stikdonkere nacht waarin Jezus werd overgeleverd en stierf, naar het licht van deze morgen. Van die schuldige jongeman naar de stralende mens op Paasmorgen.

De vrouwen krijgen Jezus in het oorspronkelijke Marcusevangelie niet te zien. Geen verschijningen, alleen een leeg graf en het bericht dat de Gekruisigde is opgewekt. En wat moet je daar dan mee? En dat is nu zo mooi:, die jongeman zegt nog iets: Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.  Dat arme achtergestelde Galilea dat wordt door Marcus twaalf keer genoemd waarvan zes keer in het eerste hoofdstuk van zijn boek: daar begon het, daar verkondigde hij het evangelie, riep hij zijn leerlingen, daar dreef hij demonen uit. Vanuit Galilea zijn mensen hem tot op het laatst gevolgd. En nu zegt die jongeman, die boodschapper: ga terug, hij gaat u voor naar Galilea. Ga weer terug naar waar het begonnen is. Begin weer bij het begin. Hij roept een paar vissers, hij roept jou om het met hem te wagen. Hij zegt het niet zal blijven zoals het is maar verkondigt  Gods Koninkrijk op aarde. Hij drijft demonen uit: de waanzin, de pijn, de krankzinnigheid. Begin weer bij het begin, ga terug naar Galilea, ga terug naar je gewone leven. Je weet het nu toch, hij gaat voor je uit. Alle dagen van je leven, in leven en in sterven. Amen.