Gemeente van Jezus Christus,
Het vijfde boek van de bijbel heet in de oorspronkelijke versie ‘Woorden’. Het begint daar mee: dit zijn de woorden die Mozes tot heel Israël gesproken heeft. Het volk staat op het punt om na veertig jaar trekken door de woestijn het beloofde land in bezit te nemen. De leider Moes voelt dat zijn einde nadert. Wat hij van God gehoord heeft, de geboden, moet doorgegeven worden om straks in het land goed te kunnen leven. In de voorafgaande boeken was het God die sprak, nu is het Mozes die spreekt. Gods woorden worden woorden van mensen. Woorden om te leren, woorden om uit te leven.
Tussen de derde en de eerste eeuw voor Christus werd de Hebreeuwse bijbel, ons oude testament in het Grieks vertaald. Er waren inmiddels veel Joden die niet meer in Palestina woonden en die het Hebreeuws niet meer verstonden. Het boek Woorden kreeg daarbij de naam die wij kennen: Deuteronomium. De tweede ‘nomos’, de tweede wet. Dat woord ‘nomos’ kennen we nog in woorden als `autonoom`, eigen wetten opleggen, en heteronoom, anderen die de wet opleggen. Veel van wat in die zogenaamde tweede wet staat is niet nieuw. Het is een herhaling van zetten. Het volk Israël moet nog één keer alle woorden horen voor ze het beloofde land intrekt. Nog één keer klinken ook de tien geboden. De eerste keer klonken ze na de bevrijding uit de slavernij, hier klinken ze met het oog op de toekomst. Blijf bij je bevrijder. Ik ben de Eeuwige jouw God die jou bevrijd hebt uit Egypte. Verkwansel je vrijheid niet, zorg dat je de weg niet kwijtraakt. Laat de geboden je manier van kijken bepalen, je handelen. Denk eraan bij het verlaten en bij het binnengaan van jouw huis.
Ook de kerk heeft haar geschiedenis met de tien geboden, of, zoals ze genoemd werden, met de wet. De tien woorden klonken in veel Protestantse kerken iedere zondag. Om te leren dat je je er toch niet aan kon houden en dus aangewezen was op de vergeving door Jezus, òf, als regel der dankbaarheid. Als je Gods genade ontvangen hebt, dan ben je geroepen om te leven naar Gods bevrijdende leefregels.
In de loop van de tweede helft van de vorige eeuw zijn we met het iedere zondag lezen van de tien geboden in de meeste Protestantse kerken opgehouden. We herontdekten de liturgie van de vroege kerk met het kyrië en het gloria. Maar misschien hadden we net als de hele samenleving ook wel gewoon onze buik vol van de dominee die zei wat je niet mocht en wat wel, van het opgeheven vingertje. En God zag altijd alles groot en streng als een agent…
De journalist Joris Luyendijk die de bestseller schreef over de bankwereld ‘dit kan niet waar zijn’ grijpt terug op de tien geboden als hij zegt dat we tegenwoordig een elfde gebod hebben: ‘je zult niet moraliseren’ . Je zult het niet meer hebben over de moraal, over goed en kwaad. En mochten we denken dat de wet wel een oordeel velt over goed en kwaad, dan komen we bedrogen uit. Alles wat verzekeraars en banken deden in aanloop naar de financiële crisis, en nog steeds en opnieuw doen, was volstrekt legaal, viel helemaal binnen de wet: topsalarissen, te hoge hypotheken, ondoorzichtige financiële producten die aan mensen verkocht werden zonder dat ze wisten waar ze voor tekenden… het mocht allemaal. De vraag of het goed of kwaad was werd niet gesteld.
Dus de wet, niet de tien geboden maar gewoon de Nederlandse en Europese wetten, voldoen niet om de samenleving menselijker te maken. Al heb ik voldoende inkomen om fatsoenlijke kleren te kopen, ik kan vanmiddag gewoon naar de Premark gaan en voor een paar euro een trui kopen. Ik kan er absoluut op vertrouwen dat kinderen tegen een hongerloon in naaiateliers in bijvoorbeeld Bangladesh de trui in elkaar gestikt hebben. Toch zou u vreemd opkijken als ik gearresteerd werd. Dominee opgepakt wegens medeplichtigheid aan uitbuiting minderjarigen. De vraag is of het zo vreemd echt zo vreemd zou zijn, en of ik daarmee werkelijk minder verkeerd handelde dan de bankier.
Onze wet voldoet dus niet. Alles is geoorloofd zolang het niet bij wet verboden is. En Luyendijjk heeft gelijk: het elfde gebod is inderdaad: je zult niet moraliseren. Maar wat hij ook duidelijk maakt is dat we de vraag naar goed en kwaad wel moeten stellen. De vraag naar het goede leven, de vraag naar rechtvaardigheid, de weg naar bevrijding van de machten die als goden over ons heersen. Die vraag naar de bevrijding van de machten is in de bijbel een centrale vraag. Waar geloof je in, naar wie luister je, wie heeft het voor het zeggen?
Het verhaal over de verzoeking in de woestijn, het klassieke verhaal van de eerste zondag in de veertigdagentijd, is een van de verhalen waarin de bijbel de machtsvraag stelt. Wie maakt de dienst uit? Wie of wat bepaalt jouw levensweg?
Een echo van dat verhaal horen we terug in het verhaal van een dertigjarige Londense bankier die miljoenen verdiende met de verkoop van ondoorzichtige financiële producten. Hij vertelde Luyendijk het volgende: ‘'Waarom ik ben gestopt? Ik was als dokter Faust, verkocht mijn ziel voor aardse rijkdommen. In ruil daarvoor eiste de duivel mijn morele failliet. Heel lang kon ik daarmee leven. Tot ik me voorstelde hoe mijn zoon of dochter me zou vragen: papa, wat doe jij voor werk? Wat moest ik dan zeggen? 'Nou lieverd, papa belazert andere mensen.'"
Toch een moralistisch eind. Een bekend lied van Willem Barnard zegt ‘Een mens te zijn op aarde… dat is op deze aarde de duivel wederstaan’. Weerstand bieden aan het kwaad. Maar hoe doe je dat, heel concreet in de honderden grote en kleine beslissingen die je iedere dag neemt? Het is de vraag die in sommige kringen luidt: what would Jesus do? Wat zou Jezus doen? In de supermarkt, in je politieke keuze, in je omgang met het milieu, ten aanzien van vluchtelingen, in je omgang met elkaar.
Het is, vind ik, een ongemakkelijke vraag. Ongemakkelijk in twee betekenissen. Ze maakt dat je wat minder makkelijk leeft en ze is ook niet altijd makkelijk te beantwoorden. Maar de vraag niet meer stellen lijkt me geen optie. Het hoort bij mens zijn om de vraag naar goed en kwaad te stellen, het hoort bij mens zijn om beloofd land voor ogen te hebben. Veertig dagen, een leven lang. De woorden opnieuw. Als een weg, als een vraag. Amen