Assendelft, 10 februari 2013
Gemeente van Jezus Christus,
Het verhaal dat we net hoorden is een roepingsverhaal, meer dan het verhaal over een wonderbare visvangst. Wat uitgebreider dan bij Marcus en Mattheus. Daar zegt Jezus alleen: `kom achter mij, en ik zal jullie vissers van mensen maken.` En dan laten die vissers hun netten achter en volgen hem.
Lucas die kende die versie. Maar hij vertelt er wat bij. Het is ochtend en Jezus spreekt vanaf een schip tot een menigte. Op het schip zijn ook drie vissers: Simon, Jacobus en Johannes. Ze waren bezig geweest hun netten schoon te maken. Hun werk zit erop. Vissen doe je ’s nachts als de vissen wat meer aan de oppervlakte zwemmen. Dan heb je de meeste kans op een goede vangst. Als Jezus uitgesproken is zegt hij: vaar naar dieper water en werp je netten uit opdat jullie mogen vangen. Nu is het mooie dat je ook kunt vertalen: opdat jullie mogen ontvangen. Dat woord klinkt drie keer en dat geeft het verhaal meteen diepgang. In het Nederlands hebben die woorden toevalligerwijs dezelfde stam: vangen en ontvangen.
Simon, een van de vissers, die antwoordt: meester, we hebben de hele nacht gewerkt en niets ontvangen. En dat raakt aan een algemene ervaring. Wie kent dat niet. Dat je je ergens voor inzet, dat je je best doet, en dat je niets ontvangt. Je hebt je hele leven geprobeerd gezond te leven maar je krijgt toch een ernstige ziekte. Je hebt zoveel liefde gegeven maar er lijkt niets terug te komen. Als ouders heb je altijd gedaan waarvan je dacht dat het voor je kind het beste was, maar blijkbaar heb je het allemaal verkeerd gedaan. Je hebt je altijd ingezet voor het bedrijf waar je werkte maar bij de laatste ontslagronde was je toch aan de beurt. Momenten waarop je je afvraagt waar het allemaal goed voor is, wat de zin van alles is.
Zo vergaat het deze drie vissers: Simon, Jacobus en Johannes. En nu komt Jezus na die vruchteloze nacht waarin alle inspanning voor niets was – ze hebben niets gevangen – en zegt dat ze moeten varen naar dieper water en hun net nogmaals moeten uitwerpen om te ontvangen. En ik hoor die vissers even met elkaar overleggen. Duidelijk geen visser die Jezus. Wat zullen we doen? Misschien levert het iets op, maar de kans is klein. En bovendien hebben we toch ook een beetje onze beroepstrots. Je gaat toch niet overdag vissen, in die hitte. Wat zullen die mensen wel niet zeggen? Nee, ik stel voor dat we de netten verder schoonmaken en naar huis gaan. Vanavond zien we wel weer verder.
Maar dat zeggen ze niet. Simon: `…we hebben niets ontvangen, maar op uw Woord zal ik het net uitwerpen.` Dat is een sprong, een overgave. Een geloofsbelijdenis. Dat hele besluit om weer uit te varen en te gaan vissen, dat bedenk je niet als Jezus niet zelf daartoe uitnodigt.
En de netten stromen vol, zo vol dat er anderen bij worden geroepen om ook te ontvangen. Mensen mogen ontvangen van het goede dat God ons geeft, zo kunnen we deze wonderbare visvangst verstaan.
Nu hadden die vissers die nacht best wat willen vangen. Een goede omzet op de visafslag is nooit weg. En dat wil iedereen denk ik wel, dat wat je doet niet voor niets is. Het werk onzer handen, Heer, bevestig het. Geef dat het goed is, dat we u, onszelf en elkaar daarmee dienen. Daar bid je soms ook voor. Dat de onderhandelingen over het klimaat en over vrede en over de armoede in de wereld nu eindelijk eens vrucht afwerpen. Dat die operaties, bestralingen of gesprekken helend, zijn. Of dat je eindelijk eens zo met elkaar mag praten dat je niet verder van elkaar verwijderd raakt maar elkaar en jezelf beter gaat verstaan. Noem maar op. Daar kun je soms al heel blij mee zijn. Dat het ietsje beter gaat, dat er weer een beetje licht binnenkomt.
Maar wat hier op deze morgen op het meer van Genesareth gebeurt dat is wel heel veel meer. De netten zijn er niet op berekend - ze scheuren bijna – en de schepen die dreigen te zinken. En niet alleen het materieel is er niet op aangelegd, maar wij ook niet. Je krijgt toch een beetje het ongemakkelijke gevoel dat je hebt als je een veel te groot cadeau krijgt van iemand met wie je wat op gespannen voet leeft. Kijk, je gelooft wel in God, maar om nu te zeggen dat je altijd zo leeft als God het bedoeld heeft. Nee, dat niet. Uiteindelijk doen we het toch op onze eigen manier. Zeker niet geneigd tot alle kwaad, zoals de oude catechismus zegt, maar toch ook niet tot alle goed. Dus om nu te zeggen dat we dit verdiend hebben: deze absurde en overvloedige vangst, dit veel te veel aan goedheid, deze liefde die je zomaar – om niet – ontvangt. Tja, daar ben je toch een beetje verlegen mee. En de kerk heeft die verlegenheid helaas vaak nog wat versterkt en gezegd: tja, die zonde, dat is wel een groot probleem. Het is inderdaad niet zo zeker of jij wel zult ontvangen.
De volgorde is echter omgekeerd. Eerst ontvangen die vissers. Overvloedig, mateloos, onverwacht nieuw begin. En in het licht daarvan zegt Simon Petrus – hier wordt hij voor de eerste keer Petrus – Rots - genoemd: ga maar weg, want ik ben een zondig mens. Laat ’t maar zitten, want we kunnen er niets mee. Vanavond gaan we gewoon weer vissen, net als altijd. We gaan gewoon weer naar ons gewone leven: met onze aandelen, met ons kopje koffie, met de crisis, met onze bonus, met de derde wereld, met goede tijden slechte tijden, met onze liefde en onze liefdeloosheid.
Maar dat kan niet, dat kan nooit meer. Je kunt na deze morgen, nadat je ontvangen hebt, niet meer terug alsof er niets gebeurd is, al lijkt het er soms niet op. Wees niet bevreesd, van nu af aan zullen jullie mensen vangen. Nou ja, niet vangen in de zin van verstrikken, maar – zo mag het ook vertaald worden: in leven behouden. Jullie mogen van nu af aan delen van het goede dat je ontvangen hebt. En die vissers die hebben het ontvangen en die hebben het gezien: wat hen gegeven is in deze mens. Liefde, nabijheid, toekomst, Gegeven, vanaf den beginne en voor altijd. Daaruit mag je leven en delen.
En nadat zij de schepen aan land gebracht hadden lieten zij alles achter en volgden hem.
Amen.