Zondag 29 mei 2016, eerste na Trinitatis, Protestantse Gemeente Hummelo
Gemeente van Jezus Christus,
Het volk Israël is uitgetrokken uit Egypte en trekt door de woestijn. In het midden van hun tentenkamp staat een bijzondere woning. Daar wonen de stenen tafelen, Gods geboden en verboden. Leefregels. Het volk heeft wat te leren. Hoe doe je dat. Niet terugkeren naar de slavernij, je voorbereiden op leven in beloofd land?
Het verband tussen de twee bijbelgedeeltes van vanmorgen is niet direct duidelijk. Maar ik dacht dat het de vraag moest zijn op wiens gezag je leeft. Wie bepaalt? Het volk in de woestijn leert om niet zelf de tijd van opbreken en verder trekken te bepalen, maar dat over te laten aan God. Het wordt uitvoerig beschreven. Het had best korter gekund. Als de wolk spreekt en opstijgt dan is het tijd om op te breken en verder te trekken. Als de wolk woning maakt dan is het tijd om zich te legeren. Wolk en vuur bepalen het ritme van de reis en in wolk en vuur spreekt God.
Het lijkt een leven in afhankelijkheid, maar juist die afhankelijkheid geeft ruimte. Je bent geen slaaf meer van de tijd, van alles wat moet – vanmorgen besteld vanmiddag in huis, tijd is geld – maar de tijd wordt je gegeven. Dat moet het volk leren. Geen slaaf zijn van andere goden, geen slaaf zijn van de tijd, maar leven onder het gezag van God die ruimte geeft om mens te zijn, ruimte voor het goede leven.
Onder wiens gezag leef je? Je eigen gezag? Zo kun je het zien. Je bent baas over je eigen leven, niemand anders bepaalt het dan jij. Je bent zelf verantwoordelijk. Dat klinkt heel mooi, maar het is ook ontzettend eenzaam, dit overgeleverd zijn aan jezelf, dit middelpunt zijn van je eigen bestaan. Aan je goed en je kwaad, aan je goede en verkeerde beslissingen. Maar je bent ook nooit helemaal eigen baas, een mens is nooit alleen van zichzelf. Je komt altijd de ander tegen die je begrenst, corrigeert, vraagt, antwoordt, die jou mag, niet mag of iets daartussenin.
De hoofdman over honderd soldaten weet dat hij onder gezag staat van de Romeinse overheid. Weigeren van opdrachten is deserteren. Hij heeft mensen boven zich en onder zich, dat is de ruimte die hij in zijn werk heeft.
Al behoort hij tot de niet geliefde bezettende macht in de romeinse provincie Judea, hij heeft er wat goeds van gemaakt. Hij heeft het volk lief en hij bouwde, zo vertelt Lucas, onze synagoge. Je kunt het ook zo uitleggen: hij liet niet alleen het gebouw neerzetten, maar door hem werd de synagoge ook meer synagoge. Een huis waar ook deze vreemde Romein welkom is. Zoals een kerk meer kerk wordt als de deuren open staan.
Kortom, deze man weet wat gezag is en hoe hij er zo goed mogelijk mee om moet gaan. Hij zendt de gezaghebbende oudsten van de Joodse gemeenschap naar Jezus. Want hoeveel gezag hij ook heeft, dit moet hij uit handen geven. Zijn door hem zeer gewaardeerde slaaf is ziek en ligt op sterven.
De hoofdman wil dat deze slaaf gered wordt, dat het laatste woord over deze slaaf niet is dat hij ziek is en sterft. Maar over Jezus heeft de hoofdman geen gezag. Niemand heeft gezag over Jezus, maar Hij heeft gezag over ons. Dat het laatste woord over ons leven is niet ons eigen woord is, maar het het zijne..
Dat is een hele geruststelling want ook deze hoofdman geeft ongetwijfeld af en toe foute bevelen. Dat gezag over ons eigen leven en over elkaar… Was het maar een gezag ten leven, een gezag dat mensen bevrijdt, een gezag dat goed doet. Was het maar zo eenvoudig, dat we dat machtswoord hadden: dat we zeiden `licht` en dat er dan ook licht was, dat we zeiden `vrede` en dat er dan ook vrede was, dat we zeiden `gerechtigheid` en dat er dan ook gerechtigheid was.
Wat die hoofdman over honderd in de gaten heeft dat is de beperktheid van zijn eigen gezag. Hij heeft iets opgevangen waardoor hij weet dat we onder een ander gezag staan. Dat is het gezag van de Messias, dat is het gezag van God gerechtigheid en Gods liefde. Niet dat we dat gezag iedere dag ervaren – integendeel soms – maar het is er wel. Het is het gezag van Jezus die zelf dienstknecht, slaaf, geworden is. Van Jezus die alle gezag uit handen gaf… het gezag van weerloze liefde, van God die wil zijn waar wij zijn in leven en sterven.
Die hoofdman, die heiden, die heeft dat opgevangen. Terwijl hij bevelen kreeg en bevelen gaf ving hij – misschien in de synagoge – iets op van dit uiterst vreemde gezag van God. En misschien heeft hij toen al gedacht: het zal wel waar zijn, de keizer en het imperium Romanum, dat immense rijk. Het zal wel waar zijn dat ik gezag heb en dat er boven mij mensen staan die gezag hebben over mij. Maar het hoogste gezag, dat heeft niemand. Dat hoogste gezag… en toen zag hij misschien die doodzieke dienstknecht van hem. Die machteloze slaaf. Als die mag opstaan, als die mag leven… als ze over tweeduizend jaar nog mogen horen dat hij niet dood is maar dat hij leeft. En dat het laatste woord over ons leven niet aan ons is maar aan God. De dienstknecht van de hoofdman als beeld van de mens die in Jezus’ naam opstaat.
Dat is volgens mij het geloof van die hoofdman over honderd. Die niet eens zelf bij Jezus durfde te komen. Als niet – Jood stuurde hij eerst maar de oudsten van de Synagoge naar Jezus, en later vrienden. De hoofdman die met alles wat hij was en gedaan had alleen maar kon zeggen: Heer, ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt, maar spreek slecht één woord en mijn kind wordt genezen.
En met dat woord verschilt hij ook van die oudsten van de Synagoge die hij naar Jezus hadden gestuurd. Die waren toch een beetje manipulatief, probeerden de zaak toch een beetje naar hun hand te zetten. `Jezus, deze man is het waard dat u het voor hem doet want hij heeft de synagoge gebouwd.` Kijk eens Jezus, wat hij allemaal aan goeds gedaan heeft. Hij heeft een synagoge gebouwd. Hij heeft altijd voor anderen klaar gestaan, zich verdienstelijk gemaakt in de samenleving. Hij heeft zijn leven lang collectes gelopen, taallessen gegeven aan vluchtelingen, geld over gemaakt aan goede doelen, jarenlang ouderling en diaken geweest… zo iemand heeft dat toch verdiend. Voor wat hoort wat.
Maar het troostrijke vind ik nu dat dat er niet toe doet, dit soort rekensommetjes, eigenlijk hier ook nog over de rug van die doodzieke knecht. Het zou aflopen met die slaaf, met ons… ondanks alle goede bedoelingen, het goed en het kwaad, het mooie dat je doet en het minder mooie, de edele gedachten die je hebt maar ook de donkere gedachten.
Maar als u het zegt: `ga`, `kom`, `doet dit`. U die wolken lucht en winden wijst duur en loop en baan…als u het bent die gezag heeft over ons – ook al zien we het vaak en meestal niet. We zijn het vast niet waard, maar daar gaat het niet om. Maar als u slechts één woord spreekt, het diepste en uiteindelijke woord over ons bestaan… Dan is het goed, dan zal het – ondanks alles wat er niet goed gaat – uiteindelijk goed zijn. En teruggekeerd in het huis vonden zij die gezonden waren de dienaar gezond. Amen.