Zondag 29 december 2013 - zondag na Kerst- Protestantse Gemeente Purmerend(Taborkerk)
Gelezen Galaten 3, 3,23 - 4,7 en Lucas 2, 22-40
Gemeente van Jezus Christus,
In deze dagen weet ik soms niet meer welke dag het is. Deze zondag voelt een beetje als een stiefzondag, een vreemde zondag tussen kerstmis en oud en nieuw. Volgens leesroosters is het `de zondag in het octaaf` - in de acht dagen – van kerstmis. Een dag dus nog om nog volop kerst te vieren en stil te staan bij Christus’ geboorte.
Ik wil dat doen aan de hand van het gedeelte uit Paulus brief aan de Galaten. De belangrijkste boodschap daarin is dat we door het geloof kinderen van God zijn. Nu is dat misschien op het eerste gehoor niet zo’n bemoedigende boodschap, want dat geloof is een ingewikkelde zaak. Het christelijk geloof heeft steeds minder aanhangers en ook het geloof van degenen die nog wel in de christelijke traditie staan is vaak zwaar aangevochten. Voor mij persoonlijk: soms geloof je een heleboel, soms nagenoeg niets en vaak iets er tussenin. Dus als het van dat geloof zou afhangen of je kind van God bent dan is dat wat problematisch. Tenzij – en dat lijkt me de bedoeling – leest dat je door het geloof van Christus kind van God bent. Dan hangt het dus niet van jou af, maar dan is dat geloof iets dat zich aan jou voltrekt, iets dat van buiten over jou wordt uitgesproken.
Door Christus ben je kind van God. In lijn met het zogenoemde oude testament waar al te horen is dat in Abraham alle gelachten der aarde gezegend worden. Je wist het nog niet, maar nu mag je het weten.
De ontmoeting met Christus is voor Paulus – de schrijver van de Galatenbrief – een uiterst ingrijpende gebeurtenis geweest. Het plaatste zijn hele geloofsovertuiging in een ander licht.
In Christus is Jood noch Griek, slaaf noch vrije, man noch vrouw. Je bent één in Christus.
In de gemeente waaraan hij schrijft zitten Joden en niet-Joden. Wat Paulus nu zegt is dat ook dat verschil niet meer bestaat. Je kunt je identiteit nog wel ontlenen aan het houden van alle geboden, aan spijswetten of besnijdenis, maar het is niet doorslaggevend.
Het gaat hier niet om zogenaamd Joods wettisisme. Dat is een anti- Joodse christelijke uitvinding. Waar het misschien wel om gaat is de vraag naar je identiteit.
Zo wil ik het vanmorgen lezen: wie ben je, waar hoor je bij, waar kom je vandaan?
Het is een actuele vraag. Anders dan in de eeuw van onze vaders en moeders – lees de Eeuw van mijn Vader van Geert Mak - ligt je identiteit niet meer zo vast. In hun tijd was je de zoon of de dochter van die en die. Je hoorde bij een bepaalde zuil: de socialistische, de rooms katholieke, de gereformeerde of de hervormde zuil. Dat is drastisch veranderd. De samenleving is multicultureel, mensen kiezen veelmeer hun eigen geloofs- of levensbeschouwing, soms uit verschillende tradities iets dat hen past. Het is veel minder eenduidig wie je bent.
Maar toen Maxima een paar jaar geleden zei dat Nederlandse identiteit niet bestaat volgde een golf van kritiek. En er zijn politici die een Nederlandse identiteit bedenken en daar veel aanhang door krijgen. Ik zal geen namen noemen, maar met vrijheid heeft het niets te maken.
Want je wilt ergens bij horen, je wilt onderdeel uitmaken van een `wij` en tegenover dat `wij` staat vaak automatisch een `zij`.
Ook Paulus wist daar als alles van. Dat denken in `wij` en `zij`. Tot aan zijn bekering vervolgde hij de mensen van de weg, de mensen die hun vertrouwen stelden in Jezus. Ook voor hem was het wij tegenover zij. Dat zit diep. Ook dichterbij vind je dat.
Twee kerken bijvoorbeeld – zoals hier in de Protestantse Gemeente Purmerend. Ze hebben allebei een eigen identiteit, een eigen traditie, een eigen geschiedenis. Terecht dat je daaraan hecht en dat niet graag of makkelijk opgeeft.
Of- ander voorbeeld- jij en je Somalische buurvouw. Je hebt allebei je eigen verhaal, een eigen cultuur en achtergrond die maken wie je bent. Die kun en mag je elkaar niet afpakken.
Nu zegt Paulus dat je door Christus kind van God bent. En stel nu eens dat dat doorslaggevend is voor jouw identiteit. Al het andere is ook belangrijk, maar dít is bepalend. Dan ga je anders kijken.
Niet je Nederlandse cultuur, of je christelijke identiteit, of je geloof, of je maatschappelijke status, of je afkomst maken je tot wie je bent, maar dat je kind bent van een vreemde God. Een God die anders is dan wij – totaal anders – maar van wie je wel een paar dingen kunt zeggen.
Dat je God niet kunt vastleggen in een beeld – zo is God en niet anders - bijvoorbeeld. En dat je dat dus ook niet kunt doen met de mens die naar zijn/haar beeld en gelijkenis is geschapen.
En wat je ook van deze God kunt zeggen is dat Hij een hoogste gebod heeft, een principe. Dat je Hem zal liefhebben én de ander, want de ander is er net zo één als jij.
Jij – niemand - valt dus samen met het beeld dat je van jezelf of de ander hebt.
In de eerste plaats ben je – is ieder mens – kind van God. Kind van deze God die liefde is. Kind van déze God die onder ons wonen wil. Kind van déze God die niets ander op het oog heeft dan de vrede, de heelheid, op aarde.
Wie ben je? Wat is je identiteit? Wat is doorslaggevend? Ik denk uiteindelijk dit: dat je kind bent van deze God, geschapen op hem te lijken.
Je mag deze God vader noemen, of moeder. Niet zoals een afhankelijk kind dat doet, maar als een mondig mens die weet waar hij vandaan komt en wie ‘ie is. En die ook weet wat hij verwachten mag: erfgenaam van een toekomst, van vrede en heelheid tot in eeuwigheid. Dat we daaruit mogen leven als kinderen Gods. Amen.