13 januari 2019 Prot. Gemeente Broek in Waterland
Gemeente van Jezus Christus,
Tien december was het vijftig jaar geleden dat Karl Barth overleed. Hij wordt wel de kerkvader van de twintigste eeuw genoemd. Alleen al zijn hoofdwerk, de kerkelijke dogmatiek, neemt een kleine meter boekenplank. Tegenwoordig koop je ‘m tweedehands voor een prikkie, een enkel keer wordt die zelfs gratis aangeboden, maar ik heb er nog driehonderd gulden voor betaald bij de Slegte in de Kalverstraat. Ik heb er flinke stukken uitgelezen, maar ik hoor niet tot de theologen die dat werk van kaft tot kaft gelezen hebben en dat zal ook niet gebeuren.
Maar toch, zonder deze grote Zwitserse theoloog was ik nooit dominee geworden. Ik begon theologie te studeren in Utrecht en daar studeerden mensen met heel verschillende achtergronden. Heel goed zou u denken, zoveel mensen zoveel zinnen – leer er maar mee om te gaan - maar ik raakte het spoor bijster. Evangelikalen, Gereformeerde Bonders in zwarte pakken, vrijzinnigen, Rooms Katholieken, ze hadden allemaal hun eigen verhaal over God. Ik dacht: het kan niet zo zijn dat ze allemaal gelijk hebben. Alles wat van boven gezegd wordt komt ongetwijfeld van beneden – al had Kuitert dat toen nog niet gezegd – maar als God daar niet op een of andere manier boven uitstijgt, dan hoeft die God van mij niet meer. Dan verzin ik zelf wel iets of niets. Dat kan ook.
En toen in mijn derde jaar – ik was inmiddels verhuisd naar Amsterdam – hoorde ik over Karl
Barth. Hij had als beginnende predikant meegemaakt hoe Gods naam en het woord christelijk aan van alles en nog wat verbonden werd – in zijn tijd aan de enthousiaste deelname aan de eerste wereldoorlog. En Barth keerde – hij kon niet anders - de denkrichting om. Het gaat er niet om wat de aarde over de hemel zegt, wat de mens over God beweert, maar het gaat om wat God zegt over ons. Tegelijkertijd zei hij er ook bij dat dat spreken over God niet kan Wij moeten (als theologen) over God spreken. Maar wij zijn mensen en kunnen daarom niet over
God spreken. Wij moeten dat allebei, ons moeten en ons niet-kunnen, weten en juist daarmee God eren.
Dat vond en vind ik bevrijdend. Niet wat wij zeggen over God is doorslaggevend, maar wat God zegt over ons. Ik deel dat vanmorgen met u omdat ik bij Barth kwam via de lezing van vanmorgen. Op Barths bureau stond namelijk een afbeelding van een middeleeuws altaarstuk van Grünewald – het zogenoemde Isenheimer altaar – met daarop een afbeelding van Christus aan het kruis en levensgroot daarnaast Johannes de doper die naar hem wijst, verwijst. Tegen de gitzwarte hemel staat op dat altaarstuk: hij moet groeien ik moet kleiner worden. Woorden van Johannes uit het evangelie van Mattheüs. Johannes de Doper leert ons daarmee een wijze les: in het spreken over God wijs je van je af, niet naar jezelf. In een preek over 2 Korinthe 12 gehouden op 31 december 1962 in de gevangenis in Bazel zegt Barth: „Ik heb de laatste veertig jaren vele dikke boeken geschreven. Ik mag echter frank, vrij en vrolijk verklaren, dat de vijf woordjes „Mijn genade is u genoeg” veel meer en iets veel beters zeggen dan de stapels papier, die ik rondom mij heb opgehoopt. Ze zijn genoeg, wat ik van mijn boeken in de verste verte niet zeggen kan. Wat er aan mijn boeken deugdelijk zou kunnen zijn, kan op zijn best hierin bestaan, dat ze van verre heenwijzen naar wat deze woordjes zeggen”.
Vanmorgen lezen over Johannes in het evangelie naar Lucas. Maar het gaat uiteindelijk om die ene die sterker is dan Johannes, wie Johannes niet waard is de riemen van zijn sandalen los te maken. Johannes doopt met water, een reinigingsritueel, maar mensenwerk. Geen nieuw begin zoals je wenst. Maar Hij die komt, dat is de mens van nieuw begin. Dat lukt ons niet, al zijn we nog zo religieus, al schrijf je nog zo’n dikke dogmatiek, al ben je nog zo vol goede voornemens. Johannes wijst naar hem opdat wij met hem meekijken, opdat we het ook gaan zien.
Toen het volk in afwachting was en allen in hun hart zich ten aanzien van Johannes afvroegen of hij misschien niet de Christus was. Het volk, de mens met een volgekladderd leven. In dat kerstkind beleef je de ontroering die een zuigeling kan oproepen. Nog niets gekladderd, nog niets misgegaan, nog niets verspeeld. Maar kleine kinderen worden groot en dan kan er van alles misgaan. Zo is dat nu eenmaal op aarde. Maar als er nu boven die aarde een hemel is en als die hemel opengaat. En als nu vanuit die hemel iets gezegd wordt over ons leven zoals we dat zelf niet hadden kunnen bedenken, laat staan dat we het handen en voeten zouden kunnen geven. Als die hemel nu eens openging om nabij te zijn, met brandende hartstocht, een geest van liefde en waarheid, een God ons zo nabij.
En het geschiedde, toen al het volk gedoopt was, en Jezus ook gedoopt was en aan het bidden was, dat de hemel geopend werd, en dat de Heilige Geest op Hem neerdaalde in lichamelijke gedaante als een duif. En er kwam een stem uit de hemel die zei: U bent Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen! Tegen de stroom staat hij ten teken, hier wordt levensloop gewend, het blinde lot gestuwd tot zegen, wij zijn tot in de dood gekend. En geliefd, maar dat is in Bijbelse taal hetzelfde. Dat kennen dat is altijd liefdevol.
Jezus’ doop staat ieder jaar weer op het leesrooster. Het hoort bij Epifanie, het feest van zijn verschijning. De wijzen zijn weer teruggekeerd naar huis, de sterren in de vensters weggehaald. Hoe zal het verder gaan? Johannes wijst van zich af naar die Ene. Hij wordt ondergedompeld in ons leven, in onze dood, in onze wereld. Op die grens tussen Egypte en beloofd land, tussen ballingschap en terugkeer. In die bange vraag of er een doorkomen aan is, of het licht aanblijft, of ons volgekladderd leven terecht komt. Deze mens, vol genade en waarheid, Hij roept de hele schepping tot de orde.
Welke orde? In zijn laatste telefoongesprek met zijn vriend en collega Thurneysen zei Barth – toen ze het hadden over sombere toestand in de wereld - es wird regiert. Het vertrouwen, de troost, dat God God is en niet zonder ons God wil zijn. Zie hem staan, opgestaan. De aarde zo diep gezonken valt droog, een duif vindt een woonplaats, de zee – de dood – zal niet meer zijn, alle vlees – alle mensen met al die volgekladderde levens – zal het zien. Moge het zo zijn. Amen
Orde van dienst
Bemoediging en groet
Psalm 100
Kyriegebed
Glorialied: lied 713: 1, 2 en 5
Zondagsgebed
1e lezing: Jesaja 40, 1-11
Lied 158b
2e lezing: Lucas 3, 15-16, 21-22
Lied 524: 1allen 2vrouwen 3allen 4mannen 5 allen
Uitleg en verkondiging
Orgelspel
Zingen (inleiden): Ongestraft mag liefde bloeien (n.a.v. Nashville verklaring)
Dankgebed – Voorbeden – Stil gebed – Onze Vader
Collecte Lied 526: 2 en 4 Zegen