Lucas 15, 11-32 (afscheidsdienst Prot. Gem. Assendelft)

Gemeente van Jezus Christus,

Een zeker mens had twee zonen. De gelijkenis is overbekend. Het thema ook. Vanaf den beginne, vanaf Kaïn en Abel, Jacob en Esau. Hoe doe je dat, als broes, als zussen, samenleven op de aarde. Ieder mens doet als kind op een gegeven moment de ontdekking dat de wereld niet om hem draait, dat hij of zij niet het middelpunt is. Dan blijken er anderen te zijn die ook aandacht opeisen, hun deel van de taart, een plaats. En dan moet jij ruimte maken, rekening houden met die ander.

Als het andere kind met jouw pop speelt moet je leren dat je het niet direct op zijn hoofd moet timmeren, maar het ook best even met jouw pop mag. Dat je moet delen, dat je lief moet samenspelen.

Vreedzaam samenleven is ons niet van nature gegeven. Het mag dan noodzakelijk zijn om te overleven, maar het gaat niet vanzelf. En het gaat al helemaal niet vanzelf als die broer of zus ook nog tot een ander volk behoort. Dan wordt het nog lastiger, dat samenleven.

De gelijkenis van de verloren zoon, of – zoals die in Engelstalige landen genoemd wordt – de gelijkenis van de verkwistende zoon, gaat waarschijnlijk over Israël en de volgelingen van Jezus die vaak uit de volkeren kwamen. Israël is in die uitleg vanzelfsprekend de oudste zoon, het begin van de kerk de jongste.

Ik laat dat nu liggen, omdat het verhaal me op een andere manier raakt en het verhaal met alle lagen die erin zitten ook daarover gaat. Het gaat ook over zoekraken en gevonden worden. En het gaat over God. Over de vader die jou al ziet als je nog ver van hem verwijderd bent en die met innerlijke ontferming bewogen is. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt dat slapjes met medelijden, maar iemand die met ontferming bewogen is die is in zijn binnenste geraakt. Die is beroerd, aangeraakt door de ander. En zo, zo vertelt onze gelijkenis, is die vader beroerd, geraakt door die jongste zoon.

Ik weet natuurlijk niet waar u zich plaatst in dit prachtige verhaal, maar ik herken me wel in die verkwistende zoon. Ver van huis, ver van hoe het had kunnen zijn. Volk, mensheid in ballingschap. Ergens zijn we het kwijtgeraakt, misschien zijn we er zelfs nooit geweest. Maar de bijbel begint er toch mee: de aarde die mooi en goed is. Beloofd land. En de bijbel is geheel doortrokken van het verlangen naar dat land waar we in vrede samenleven, de één niet ten koste van de ander.

Maar we zijn het kwijtgeraakt. De jongste zoon heeft zijn erfdeel opgeëist en is op weg gegaan. Hij heeft zich geëmancipeerd. Je moet op eigen benen staan, niet afhankelijk blijven. Maar het is hem slecht vergaan. Alles draait hij erdoor. Steeds verder raakt hij van huis. De aarde raakt uitgeput, het klimaat stijgt, in het economisch systeem waarin we leven staat de winst meer centraal dan de mens. Het is een zwijnenstal. Niet alleen in die grote maatschappij, maar soms ook in die mini-samenlevinkjes: de huizen, de gezinnen, de families.

Het is zo geweldig dat de bijbel ons verhalen aanreikt waarin we zoveel eeuwen nadat die verhalen verteld zijn nog altijd onze eigen situatie kunnen herkennen. Ja, zo is het. En de kerk is geen haar beter. Ook zij bestaat uit verloren en verkwistende zonen en dochters. En uit zonen en dochters zoals die oudste, die de thuiskomst en het feest het liefst zou verhinderen. Die zijn broer niet eens meer als broer wil zien, maar heem aanduidt als `die zoon van u`. De mens die – ook tegen zichzelf - zegt: je bent het niet waard

En soms ben je dubbel ver van huis, dan heb je er een zootje van gemaakt en dan zeg je ook nog tegen jezelf dat het niet meer goed mag komen, dat je dat niet verdiend hebt. Dan ben je de oudste en de jongste zoon in één.

Een van de mooiste woorden uit de bijbel vind ik dit: Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan. In een paar woorden staat daar het bijbels vertrouwen. Dat je kunt opstaan uit de zwijnenstal, uit leven zonder uitzicht, uit de puinhoop die je er als individu of als samenleving van gemaakt hebt. Het geloof van Israël dat je kunt terugkeren uit de ballingschap en dat je weer opnieuw kunt beginnen. Het vertrouwen dat je niet uit Gods ontferming kunt vallen: En toen hij nog ver van hem verwijderd was, zag zijn vader hem en deze was met innerlijke ontferming bewogen en hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. Zo zou een vader, een moeder moeten zijn. Zij staat daar, onvoorwaardelijk. Zij heeft daar altijd gestaan, is daar nooit mee opgehouden.

Lieve gemeente, ik moet dat zelf steeds weer horen. Dat er een vader, een moeder is, die niets liever wil dan dat wij opstaan en naar huis terugkeren. Een God die ons zal doen opstaan, de duisternis voorbij. En dat we daar blij om mogen zijn. Dat we dat in dankbaarheid mogen aanvaarden. Dat er opstanding is. Want deze, mijn zoon, mijn dochter, was dood en is weer levend geworden. Ik moet het steeds weer horen, want zo gelovig ben ik niet.

Wat was het goed om met u uit dat vreemde Woord van God te leven.

Wij verloren en verkwistende dochters en zonen van God

Zoekgeraakt en gevonden

Heel gelovig en ongelovig

Elkaar tot zegen en soms ook helemaal niet.

Een gemeenschap van mensen, een vreemd gezin,

Van bescheiden tot hoog van de toren blazend

En alles daar tussenin.

In ziekte en gezondheid

In verbondenheid en eenzaamheid.

Het leven delend met elkaar

Verbonden, omdat mensen elkaar gegeven zijn

En omdat we aangesproken zijn

Doordat verhaal van God en mensen,

Kinderen van de Opgestane.

Moge ons bijblijven en inspireren wat goed was

Mag in zijn liefde gedragen worden waar we tekortschoten

Ten opzichte van hem en van elkaar.

Door die God die met ons bewogen is.Bij wie we thuis mogen zijn en thuis mogen komen

Amen