Preek gehouden op zondag 17 april 2016 in de Protestantse Gemeente Assendelft.
4e Zondag van Pasen, gelezen: Numeri 27, 12-23, Openbaring 7, 9-17 en Johannes 10, 22-30
Gemeente van Christus,
Ik had de orde van dienst voor vanmorgen al ingeleverd, dat heb je met die gedrukte orden van dienst, toen ik bedacht dat ik die tekst uit Numeri beter niet had kunnen weglaten. Soms kan je vrij straffeloos een tekst niet lezen, maar vanmorgen gaat dat niet. Die tekst uit Numeri die bepaalt namelijk de richting waarin de teksten van vanmorgen juist op deze zondag uitgelegd willen worden. Althans, dat vermoed ik.
Deze zondag heeft een bepaalde plaats in het kerkelijk jaar en daarmee een bepaald karakter een bepaalde kleur. Dat karakter en die kleur zijn geen uitvinding van liturgische scherpslijpers. Het is niet zo dat de liturgische kleur vanmorgen net zo goed groen had kunnen wezen en de aanduiding van de zondag net zo goed 15e zondag van 2016 had kunnen luiden. Nee, er is over nagedacht.
Het is vanmorgen de vierde Paaszondag en de kleur is wit. Naam en kleur worden bepaald door het feest van opstanding en bevrijding. Dus daar zal het over moeten gaan, en niet alleen vanmorgen maar alle zondagen tot aan Pinksteren: opstanding en bevrijding. Hoe ben je dat, hoe ziet dat eruit: gemeente, gemeenschap, van de opgestane Heer? Gemeenschap bevrijd uit het land van de angst om te wonen in beloofd land? Dat leven aan de overkant van de doodsrivier, de Jordaan, dat leven uit de doop die we in de Paasnacht vernieuwd hebben.
Mozes zal het beloofde land niet ingaan. Maar dat volk, hoe moet het daar nu verder mee? Ongetwijfeld, er komt een tijd dat God de tranen van de ogen zal wissen. De hele wereld wordt vaderland, land van belofte, toekomstland en er zal een gemeenschap wonen uit alle naties en volken. Dat is een uitermate troostrijke gedachte, maar het gaat nu heel eenvoudig, en heel ingewikkeld, om het leven in dat beloofde land dat geen beloofd land is. Waar de lezing uit het boek Openbaring ons misschien te makkelijk verleidt om de toekomst te dromen daar zet Numeri ons met beide voeten op de aarde.
Het gaat tegenvallen dat leven na Pasen, dat leven aan de overkant. Ga er maar van uit. Even hoor ik in de uit Egypte gevluchte gemeenschap de vluchtelingengemeenschap van vandaag. Ze heeft nog niet eens Pasen gevierd. Er is nog familie achtergebleven in Syrië, Iran, Eritrea. Dus veel te vieren is er niet. En de grenzen van het toekomstland zitten nog op slot. Misschien mag je er naar binnen, misschien op den duur zelfs je hele gezin, maar beloofd land is het niet. Dat sterven en dat opstaan, die doodsgrens, die loopt dwars door de wereld en dwars door het leven. En dan horen we ook nog dat Mozes met zijn voorgeslacht verenigd wordt. Dat hij sterft. En hoe moet het dan verder. Wie bepaalt de richting, zegt waar het naartoe moet? Wat zijn mensen meer dan schapen zonder herder?
Toen sprak Mozes tot de Heer: Laat de HEERE, de God Die aan alle vlees de adem geeft, over deze gemeenschap een man aanstellen die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben. Toen zei de Heer tegen Mozes: neem Jozua bij u… Jozua, de enige die de uittocht én de intocht zal meemaken. Egypte én Kanaän. Vlucht en thuiskomst. En het zal wel geen toeval wezen dat zijn Jezus zijn naamgenoot is. Jezus, Jozua. Die naam betekent Bevrijder, Redder. Want het zal niet zo wezen dat we zijn als schapen zonder herder. Dat we dat hele Paasfeest voor niets gevierd hebben, omdat het daarna toch weer terug ging naar af, omdat we toch weer alles verloren. Dat kan niet zo wezen, dat zal niet zo wezen. Mozes deed zoals de Heer hem geboden had: hij liet Jozua halen en plaatste hem voor Eleazar, de priester. Eleazar, Eliëzer: God helpt.
Het zijn troostrijke verhalen. Dat God een redder en bevrijder aanstelt en dat God helpt. Dat we , niet terug kunnen achter Pasen, dat God daar voor instaat. Maar met dat ik het zeg, besef ik ook hoe groot die woorden zijn. Makkelijk bijna. Ik snap die Judeeërs wel met hun vraag aan Jezus: tot wanneer houdt u ons in spanning? Als je de Christus bent zeg het vrijuit. De Naardense Bijbel vertaalt: tot wanneer laat U onze ziel bungelen? Als ú de Gezalfde bent, zegt het ons ronduit.` Deze vraag van de Judeeërs ten aanzien van Jezus is de vraag (mutatis mutandis) van alle geloof dat zich geen knollen voor citroenen laat verkopen: bent u het? Bent u degene van wie gezegd wordt dat u het bent: bevrijder, redder, herder, toekomst, vrede, liefde, opstanding … al die namen over god. Bent u het, ben jij het? En wat bent u dan?
Misschien dat het verhaal uit het evangelie naar Johannes daar iets over zegt. Het verhaal speelt op het feest van de tempelwijding. Op dat feest wordt gevierd dat een einde kwam aan de periode waarin de tempel ontwijd was. Ingenomen door de Syrische heerser Antiochus Epifanes had er in de tempel een groot beeld van de Griekse oppergod Zeus gestaan. Gelukkig was aan die periode een eind gekomen.
Want in die tempel hoort geen beeld. Geen beeld van Zeus en ook geen beeld van de God van Abraham, Izaäc en Jacob. Want deze God laat zich niet vastleggen in een beeld, een naam, een gedachte, een geloof. Welbeschouwd kennen we hem niet eens, weten we niet of Hij het is.
Maar het wordt gezegd dat Hij er is – en we hadden het niet zelf kunnen bedenken – en dat mensen niet zijn als schapen zonder herder, ten dode opgeschreven. Maar dat ze zijn in zijn handen en dat geen macht, geen dood, nee niets, daar ook maar iets aan kan veranderen. Dat we het daarop mogen houden:
Dat Hij ons in de dood nog kent
de dagen van ons leven
ten dode opgeschreven
ten eeuwig leven omgewend.
Schrift die mensentoekomst schrijft
licht dat aanblijft
Amen