Jezus en de man die geen stap kon verzetten.
Gelezen uit:
Jesaja 43; 18-25
Marcus 2; 1-12
Gemeente van Jezus Christus,
Een mens moet opstaan, er moet een weg zijn om te gaan. De verlamde kun je beschouwen als beeld voor de naar lichaam of geest verlamde. Het gewone leven is voor zo iemand even niet weggelegd en soms is hij of zij er zo aan toe dat het op eigen kracht niet lukt om overeind te krabbelen. Daar is tijd voor nodig, deskundige begeleiding wellicht, maar minstens evenzeer andere mensen. Zo kan een mens weer in zijn kracht komen te staan en de weg gaan die hij of zij te gaan heeft.
Een mens, u, ik, wordt geroepen om op te staan. Het is de weg omhoog die we het liefste zien en die in onze cultuur en economie zit ingebakken. In de economie leidt ze zelfs een geheel eigen leven. Beurzen krabbelen overeind of gaan onderuit en de economie kan net als een mens in een ernstige depressie terecht komen. Maar het is allemaal niet de bedoeling en er wordt van alles aangedaan om de boel weer op poten te krijgen.
Zonder slag of stoot gaat dat niet, er zal een tijd overheen gaan, maar uiteindelijk komt het goed. Althans, daar houden we ons dan maar aan vast. Nu is het vreemde dat de crisis waarin de verlamde uit het evangelie zich bevindt niet diep genoeg lijkt. De man kan geen stap meer zetten, hij is geheel aangewezen op de vrienden die hem dragen, maar hij moet nog dieper gaan. Hij kan het huis niet in vanwege die menigte, maar dat is alleen de buitenkant. Ik denk veel eerder dat hij het huis niet in kan omdat hij moet afdalen. Jona moest daaraan geloven, het zaad in de akker moest eraan geloven en uiteindelijk ook Jezus zelf. Als in de bijbel iemand opstaat dan is dat altijd uit de diepte. De verlamde kunnen we zien als beeld van Jezus, zijn afdaling in het huis als beeld van diens graflegging en zijn opstanding als niets minder dan opstanding uit de dood. Het verhaal laat zich, zeker op deze laatste zondag voor de veertigdagentijd, lezen als Paasverhaal.
En waar geen mens er mee fiducie in heeft daar zijn die vier vrienden. Even hiervoor heeft Jezus vier leerlingen geroepen, maar hier zijn ze incognito. Vier vissers hebben hem opgediept. Ze dragen zijn baar als doodgravers een kist. Maar ze hebben er desondanks in vertrouwen dat er één is die je opvangt en die je doet opstaan. De menigte met haar hoge verwachtingen mag dan de weg versperren, maar zij houden eraan vast dan een mens thuiskomt bij zichzelf, bij de ander en bij God.
En Jezus ziet dat geloof van die vrienden. Niet het geloof van de verlamde. Misschien was dat geloof er met zijn benen al lang geleden onderuit geklapt. Het kan zomaar gebeuren. Maar gelukkig de mens, gelukkig de aarde die niet is overgeleverd aan zichzelf, aan zijn eigen geloof of ongeloof, omdat er een ander is die je in vertrouwen draagt. God, vier vrienden…
En zo staan ze in dat huis – Jezus, de vier mannen met in hun midden. Ja, wie ligt daar eigenlijk op die baar? U, ik, de schepping…? Zo staan ze in dat huis, die grafkelder, de steen boven hen nog van zijn plaats zodat ze zicht hebben op de hemel die de aarde niet vergeet. Toen ik me dat voorstelde voelde ik In dat huis ook het verloren Paradijs, leven niet tot bestemming gekomen, aangeduid met dat zware woord `zonde`. Het was zó anders bedoeld, het was van den beginne zó goed bedoeld.
Als Jezus nu alleen een wonder verrichte dan was daarmee nog geen einde gekomen aan de gebrokenheid die veel dieper gaat. Gij die onze diepte peilt, onze wonden geneest en onze zonde vergeeft. Gij die onze gebrokenheid deelt, heel die lange weg tot Paasmorgen, veertig dagen, een leven lang. Ontferm U over ons en doe ons opstaan ten leven.
Iets van die opstanding zien we op deze laatste zondag voor de veertigdagentijd in die man op die baar. Sta op, zegt Jezus. Neem je matras op en wandel. Soms is het fijner om de matras ook achter je te laten. Je hebt er te lang op gelegen. En toch moet je het meenemen. Gisteren, eergisteren, de tegenslagen, de slechte tijden. Maar meer dan dat mag je opstaan, in de verwachting van Paasmorgen, opstanding, eens en voorgoed. Ga maar, met alles wat je met je meedraagt… je zult leven, waarlijk leven. In Godsnaam. Amen.