Numeri 13, 17-33 & Johannes 2, 2, 1-12

Gevelsteen Amsterdam, Jordaan, 17e eeuw

Gemeente van Jezus Christus,

Het is met de bruiloft te Kana net als met de volkstelling onder keizer Augustus en de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren, ze komt ieder jaar terug. Een wonderbare visvangst,  Zacheüs de tollenaar, de zaaier die uitging om te zaaien, ze slaan weleens een jaar of twee over, maar de bruiloft te Kana niet.

Al heel vroeger las de kerk op deze zondag over die bruiloft. Op zes januari vierde de kerk de verschijning, de Epifanie, van de Heer. Kerstmis kende men nog niet. En bij die verschijning van de Heer hoorden, zo vond men, drie verhalen: het verhaal over de wijzen uit het Oosten, het verhaal over Jezus’ doop en het verhaal over de bruiloft te Kana.

In het verhaal van de wijzen gaat het erom dat niet alleen Israël, maar alle volken op aarde mogen delen in het heil van God.

Jezus’ doop is het begin van zijn openbare optreden. Hij aanvaardt met die doop zijn taak, zijn roeping, zijn weg door de diepte. Verhaal ook over de grensrivier, Jordaan, grens van beloofd land.

En dan, tot slot, dat verhaal over de Bruiloft te Kana. Kana, Kanaä.

Vorig jaar verscheen bij het Nederland Bijbelgenootschap de Bijbel in Gewone Taal. Die bijbel  is een poging om de bijbel zo te vertalen dat die voor iedereen die de lagere school doorlopen heeft te verstaan is. Maar soms maken  ze het onnodig simpel.

De bruiloft te Kana heeft plaats op de derde dag. Nu kan bijna iedereen – ondanks het slechte rekenonderwijs nog wel tot tot drie tellen. Maar de BGT vertaalt doodleuk: ‘twee dagen later’Nu gebeuren beslissende dingen in de Bijbel heel vaak op de derde dag. Als er in de bijbel sprake is van de derde dag, dan moet je opletten. Dat interesseert de vertalers van de Bijbel in Gewone Taal niet, maar het zou ons wel moeten interesseren. Wat er twee dagen later gebeurt is niet interessant. Maar als er in de bijbel sprake is van de derde dag, dan komt het er op aan. Als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Jona zit in het ingewand van de vis, Jezus is gekruisigd en begraven, het feest loopt in het honderd. Het is allemaal doffe ellende, maar Goddank heeft die doffe ellende niet het laatste woord. Twee dagen later kan je lekker in bed blijven liggen, maar op de derde dag moet je opletten. Dat is de dag van Gods redding, van redding uit de dood. Daarover gaat het in dat verhaal over de bruiloft te Kana.  Een boodschap die je beslist ontgaat als je dat verhaal leest als een historisch verslag (Nog altijd is de dinsdag, de derde week, bij Joden een geliefde dag om te trouwen. Bij de derde dag wordt tot twee keer vermeld dat God zag dat het goed was. Verstaan als twee zegens, een voor de bruid en een voor de bruidegom)

In het verhaal over Kana wordt ook niet gesproken van een wonder, maar van een teken. Ook in gewone taal zijn dat twee verschillende dingen.  In de BGT maken ze dat verschil niet. Ze hebben heel logisch gedacht: als water in wijn verandert, dan is dat een wonder. Maar het gaat in Kana helemaal niet om een wonder, het gaat om een teken. Een teken dat verwijst naar iets anders. Het verwijst naar Kanaän, naar het beloofde land, naar Gods toekomst, naar opstanding uit de dood.

Om het verhaal over Kana eens anders te belichten heb ik er vanmorgen een ander verhaal naast gezet. Het verhaal over de verspieders uit het boek Numeri, hoofdstuk 13.

Het volk is aangekomen bij het beloofde land. Er is alleen een klein nadeel, er wonen al mensen. Wij hebben daar terecht wat moeite mee om zomaar land dat van een ander is in te pikken, maar de schrijver van Numeri zit daar niet mee. Het gaat hem om beloofd land, toekomst land, land van gerechtigheid en vrede. Daar moet plaats voor zijn.  Numeri 13 is dus geen tekst om landjepik te gaan spelen en te zeggen dat dat mag van God.

Er worden verspieders vooruit gestuurd. Gaan jullie eens kijken hoe het daar is. Het volk dat daar woont is het sterk of zwak, klein of talrijk? Het land, is het goed of slecht, vruchtbaar of schraal? En de steden, wonen ze daar in tenten of vestingen? Ga eens kijken of het enige kans heeft dat beloofde land. Of het de moeite waard is en of we daar kunnen wonen?

Die verspieders blijven veertig dagen weg. Ook weer een symbolisch getal. Komt duidt in de bijbel het buiten-gewone aan. In de Joodse traditie wordt het getal veertig wel in verband gebracht met de groei van het menselijk embryo dat na veertig dagen de vorm van een mensje zou hebben. Op grond hiervan wordt ook wel gedacht dat de aarde in veertig dagen is gevormd. (De zondvloed duurde, niet toevallig, veertig dagen. Daarna kwam er weer grond onder de voeten)

Na veertig dagen hebben de verspieders voldoende zicht op het van God beloofde land. Het is inderdaad buitengewoon. Ze komen terug met een onwaarschijnlijk grote druiventros, zo groot dat je ‘m met z’n tweeën moet dragen. En ze vertellen: de mensen daar verslinden hun eigen inwoners, de steden zijn versterkt en het volk bestaat uit reuzen. In de ogen van dat volk zijn wij als sprinkhanen Kortom: het is een prachtig land, melk en honing, geweldig vruchtbaar. God had niets mooiers kunnen beloven, maar goed beschouwd hebben we er niets aan, want we zullen er nooit wonen in dat beloofde land. In Kana, Kanaän. Dat land aan de overkant van de Jordaan.

In de vertelling van Numeri komt deze reactie het volk duur te staan. Het volk zal nog veertig jaar moeten rondtrekken. Van de mensen die ooit uit Egypte trokken komen alleen Jozua en Kaleb in het beloofde land. Alle anderen sterven in de woestijn.

Je kunt je afvragen waarom. Dat is niet aardig. Ben je veertig jaar onderweg naar een feestje, mag je niet naar binnen.  Je kunt ook zeggen: het sluit wel aan bij de ervaring. Dat je gelooft in beloofd land, in al die mooie beloften, maar dat je tegelijkertijd ook denkt, misschien wel weet: ‘Ik ga dat niet meemaken. Sterker nog, we zijn terug bij af.’ Het beloofde land is bezet. Er woont een allesverwoestend economisch systeem dat per se groeien moet omdat stilstand achteruitgang is. Er wonen verdwaasde reuzen, bezeten door religie en haat. Er wonen mensen verschanst achter hoog opgetrokken muren van angst en eigenbelang. Het wordt nooit wat met dat beloofde land.

(En ik moet ook denken aan vluchtelingen. Met gevaar voor eigen leven gevlucht in de hoop op een veilige plek om te wonen. En dan volgt hier het eindeloze wachten, maanden en maanden, voorafgaand aan de eigenlijke asielprocedure. ‘Zal het nog wat worden?’)

Dus het volk is te begrijpen ‘ach waren we maar in Egypte gebleven.’

Maar hoezeer je dat volk ook kunt begrijpen, hoezeer dat volk ook gewoon gelijk heeft, de bijbel houdt vast aan die mogelijkheid, aan die van God gegeven toekomst. Dat het toch kan, dat beloofde land. Dat de aarde toch zal zijn, een plaats waar mensen in vrede wonen, een plaats waar genoeg is voor iedereen, een plaats waar de dood niet meer zal zijn.

En daarom vertelt ze van Jozua. De enige die de uittocht uit de slavernij heeft meegemaakt en die aankwam aan in het beloofde land.

In de kerk lezen we er het verhaal bij van die andere Jozua. Jezus, Jozua, van Nazareth. Die de dood had meegemaakt en die ook aankwam in dat beloofde land.

 Dat gebeurde op de derde dag… toen niemand er nog op rekende. De bruiloft te Kana verwijst naar die toekomst. God geve ons het vertrouwen in die toekomst, in beloofd land, in de nieuwe aarde, waar de dood niet meer zal zijn, meer vrede en Gods gerechtigheid. Amen.