Lucas 13, 22-30 en Mattheüs 7, 13-14

Lucas 13, 22-30 en Mattheüs 7, 13-14, 1 september 2013, Broek in Waterland,

Dienst van Schrift en Tafel

De brede en de smalle weg

Gemeente van Jezus Christus,

Misschien kent u de poster van de brede en de smalle weg. Ik had hem vroeger op mijn kamer hangen. De oorspronkelijke prent is ruim 130 jaar oud. Je ziet er twee wegen op. Langs de brede weg staan danstent, een bankgebouw, een trein, etende en drinkende mensen. Kortom, langs en op die brede weg wordt geleefd. Langs de smalle weg staan een hospitaal, een kruis en een kerk. Ik vind die weg minder aantrekkelijk.

Beide wegen – het leven wordt hier verbeeld als een weg – gaan ergens naartoe. De brede komt leidt naar een verterend vuur, de smalle naar de hemel zoals men zich die in bepaalde kringen in de 19e eeuw voorstelde. U begrijpt de moraal van het verhaal: kiest de smalle weg. Of, zoals een moderne collega van mij het op zijn weblog zegt, `Wie met een beroep op Gods liefde zegt dat hij aan alles van de wereld mee kan doen, moet er maar niet vanzelfsprekend van uitgaan dat hij op de smalle weg wandelt. En wie met een beroep op Gods liefde leeft in strijd met Gods geopenbaarde wil in de Bijbel, zou heel goed toch op de brede weg kunnen wandelen, die eindigt in de hel. Bid de Here dat Hij alles uit je leven weg wil doen wat je hindert op de smalle weg met Hem. De smalle weg is niet altijd de gemakkelijkste weg. De smalle weg kan een eenzame weg zijn. Een weg die anderen niet willen gaan, omdat ze het er te bekrompen vinden, te weinig opwindend, ook geestelijk. Maar je weet dat je deze weg moet gaan, de weg waarlangs je eenmaal in het Vaderhuis met z’n vele woningen zult komen, bij de Here Zelf.

Achter die afbeelding van de brede en de smalle weg – en achter de uitleg van mijn collega – staat een hele geschiedenis van Bijbellezen. Daarin wordt het gewone leven gezien als een voorbereiding op het leven ná dit leven, het leven waar het uiteindelijk allemaal om draait. En dat hele gewone leven dat blijft een beetje linke soep, want als je je niet bekeert, groeit in liefde tot Jezus en je zonden afzweert, dan kan het zomaar helemaal verkeerd met je aflopen.

Het bijzondere in deze uitleg is ten eerste dat je zelf nog altijd helemaal verantwoordelijk bent voor het al dan niet delen in Gods liefde en ten tweede dat Jezus in bordeel, danstent, trein en feestgedruis schittert door afwezigheid. Mijn collega – en een bepaalde theologie uit de negentiende eeuw - weet exact wat God van ons vraagt en heeft God aan zijn zijde.

Ik heb dat wat minder. `Heer, zijn het er maar weinig die gered worden?` Dat wil je toch weten als mens. Hoor je erbij of hoor je er niet bij? Wordt je genadeloos afgerekend of is de Eeuwige je genadig? Zoals ik de bijbel versta gaat het daarin altijd over gewone mensen. Of we nu de verhalen van de aartsvaders en moeders horen of over dat groepje ongeregeld dat Jezus volgt: het zijn mensen in wie ik mijzelf herken. Mensen met licht en donker, met goed en kwaad, met geloof en ongeloof, met eerlijkheid en hypocrisie. Er zit er niet een bij die het zou kunnen: zijn als God. Er zit er niet een bij die het zou kunnen: consequent doen wat God van hem of haar vraagt. En het zou best kunnen dat de Eeuwige van 20 eeuwen kerk zegt: het zegt mij niets, dachten jullie het over mij te hebben en mij te dienen? Dat is geen leuke gedachte, maar zo vreemd zou God best kunnen zijn. Zoals het ook verbazingwekkend is dat we in de Evangelielezing ineens Jacob in het Koninkrijk van God vinden. Dat was toch degene die zich wel een beetje erg op de brede weg begaf toen hij zijn broer Ezau pootje lichtte. En zoals het ook verbazingwekkend is dat een moordenaar onverwacht te horen krijgt heden met Jezus in het paradijs te zullen zijn. Misschien heeft de Eeuwige toch een wat minder christelijke moraal dan wij denken.

Wij zouden voor God wel eens vreemden kunnen zijn, omdat déze God ook voor ons een vreemde God is en blijft. Het ene moment krijg je een draai om je vrome oren en even later zie je alle volkeren der aarde – van zonsopgang tot zonsondergang, van noord tot zuid – opgaan en aanliggen bij God. En je hoopt – ik althans – en je vertrouwt erop dat je tot die menigte behoort. Als laatste, of als eerste. Niet omdat je de smalle weg gaat, niet omdat je niet af en toe menselijk volstrekt onder de maat handelt, maar omdat deze God God is. Zo liefdevol als hij ons tegemoet komt, juist ook op die brede weg, juist ook waar we zo volledig vervreemd zijn van hoe Hij het voor ogen moet hebben gehad en heeft.

Ik moet mijn collega wel gelijk geven – omdat het er staat – dat er een smalle weg is, en ook een brede weg. Dat niet alles om het even is. Dat we elkaar het zicht op God soms volledig ontnemen en dat God soms onverwacht – als een gelijkenis – in onze werkelijkheid oplicht. En ik denk ook dat we geroepen zijn om antwoord te geven op het goede dat ons is aangezegd. Dat liefde om liefde vraagt, dat liefde geboden is… maar goddank is onze liefde en onze goedheid – in alle gebrekkigheid – geen voorwaarde. En ineens al werkend aan deze preek zie ik een smalle, onbegaanbare weg. De weg van een mens van God, vol van genade en waarheid, onmenselijk liefdevol, sterker dan de dood, vergevend. Zo is hij in ons midden… dat we daaruit mogen leven, op al onze wegen. Gered, nooit meer buiten, en zó geroepen tot liefde. Amen.