Zondag 10 juli 2016, 4e van de Zomer, Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
Een vriend in Amsterdam stond voor het stoplicht toen uit de auto achter hem een jongen stapte. Noord-Afrikaans uiterlijk, type sportschool, petje omgekeerd op z’n hoofd, Nikes aan z’n voeten, tattoos op z’n armen. Mijn vriend vertrouwde het absoluut niet en keek meteen of zijn beide portieren op slot zaten. De jongen rende op zijn auto af en toen hij naast hem stond schreeuwde hij wat. Omdat mijn vriend hem niet kon verstaan opende hij het raampje, een heel klein stukje, een paar centimeter. `Mijnheer`, zei de jongen, `de achterbak van uw auto zit niet goed dicht, er kan zo maar wat uitvallen.` Je verwacht het niet hè, van zo’n Marokkaan, of van een Samaritaan.
Mijn vriend vertelde dit voorval toen we het hadden over de barmhartige Samaritaan. Een van de bekendste Bijbelverhalen. De Samaritaan is in een beeld geworden voor de opdracht tot naastenliefde, tot helpen wie geen helper heeft. Christelijke ziekenhuizen hadden de Samaritaan vaak in hun logo, zoals hij ook stond in het logo van de diaconie van de Nederlandse Hervormde Kerk. De Samaritaan dus als beeld voor de liefde voor de naaste, voor de ander die geholpen moet worden.
Het heeft veel goeds opgeleverd deze beeldvorming rond de Barmhartige Samaritaan, maar ze klopt niet helemaal. In ons idee van naastenliefde is de naaste degene die hulp nodig heeft. Voor de naaste heb je giro 999 en zamel je plastic doppen in.
In het verhaal van de barmhartige Samaritaan is de naaste niet de man die in handen van rovers valt, de mens die hulp nodig heeft, maar juist degene die hem barmhartigheid bewijst.
En degene die in de bijbel barmhartigheid bewijst is in de bijbel bijna altijd God zelf. Laat ons de Heer om ontferming aanroepen want zijn barmhartigheid heeft geen einde. Het klinkt iedere zondag, in talloze kerken.
Een wetgeleerde staat op en stelt Jezus op de proef. Dat is geen kwade opzet. De man wil een serieus theologisch gesprek, hij wil proeven wat Jezus erover zegt: wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven? Wat is het dat het leven dat eeuwigheidswaarde heeft, wat moet je daarvoor doen? Naar goed joods gebruik stelt Jezus een wedervraag. Wat staat er in de wet? De wetgeleerde kent zijn bijbel en vat bondig samen: `de Heer je God liefhebben vanuit heel je hart, met heel je ziel, met al je kracht en met al je verstand en je naaste die aan jou gelijk is`. Het enige juiste antwoord: leven in liefde voor God en je naaste.
“Doe dit,” zegt Jezus, “en je zult leven.” En dan vraagt die wetgeleerde wie zijn naaste is. Hij had ook kunnen vragen wie God is, of wat liefhebben is, maar hij vraagt: wie is mijn naaste? En daarmee geeft hij te kennen dat hij het grote gebod wel kan uitspreken, maar het niet kent.
Hij wilde zichzelf rechtvaardigen, vertelt Lucas. God is voor hem blijkbaar geen probleem, daar heeft die voor gestudeerd, daar weet hij alles van. En het lijkt erop dat dat voor hem genoeg is. Als je maar weet wie God is, dan zit het wel goed met je.
Maar eenzaam is dat wel, beroofd van de ander. En zo voert Jezus de wetsgeleerde ten tonele in het verhaal dat hij vertelt. De wetgeleerde als de man die in handen van rovers valt (Niet toevallig noemt Jezus op een andere plaats in het verhaal van Lucas de tempel een rovershol).
Een zeker daalde af van Jeruzalem naar Jericho. Hij loopt de verkeerde kant op. In de bijbel gaat het over de opgang naar Jeruzalem, over het opgaan naar de stad van God. Deze man doet precies het omgekeerde. Met al zijn godgeleerdheid loopt hij de verkeerde kant op en valt in handen van rovers. En dan komen er twee voorbij, een priester en een leviet, en die laten hem liggen. Priesters en Levieten, altijd met God in de weer, maar in zichzelf opgesloten. Zo ben je eraan toe, lijkt Jezus de wetgeleerde te willen zeggen. Onbarmhartig liggend aan de kant van de weg. De kerk die niet meer weet dat ze lege handen heeft, dat ze het moet hebben van de ander.
Maar dan komt een derde, een vreemdeling, niet uit de vertrouwde kring van de godsdienst. Hij ziet ook, maar hij ziet anders. Hij wordt met innerlijke ontferming bewogen. In onze nieuwe Bijbelvertaling staat dat hij medelijden kreeg. Dat is begrijpelijker, maar ik ben er toch voor om vast te houden aan dat woord `ontferming`. We moeten iets meer ons best doen om het te begrijpen, maar dan weet je ook wat er staat, dan krijg je ook wat. Met innerlijke ontferming bewogen worden wil zeggen dat heel je binnenste in beroering raakt. Je bent er beroerd van, van binnen beroerd. “En dan gaat het maar niet om een gevoel, slechts een gevoel van medelijden… Vanuit dit innerlijk met ontferming bewogen zijn, wordt er gehandeld: dan gebeurt er iets!” (Frans Breukelman). Het isolement, het op jezelf teruggeworpen zijn, wordt door de Samaritaan doorbroken. Hij doet wat hij doet, overvloedig en efficiënt.
“Wie van deze drie is volgens u de naaste geweest van de man die in handen van rovers was gevallen?” Hoort u de omkering? Je zou verwachten: wie is de naaste van de Samaritaan? En naar onszelf vertaald zou die vraag luiden: wie is onze naaste? En dan zou het antwoord kunnen zijn: de asielzoekers, de mensen die aangewezen zijn op de voedselbank, de eenzame man op Festina Lente, enzovoort. Maar nu wordt de wetgeleerde gedwongen om op een andere manier te kijken. “Wie van deze drie is volgens u de naaste geweest van de man die in handen van rovers was gevallen?”
Je kunt niet vanuit je eigen daden dat waarachtige leven bemachtigen. Dat lukt niet, dat is een verschrikkelijk eenzame onderneming. Uit die kramp wordt die wetgeleerde bevrijd. Hij mag weten wie barmhartig is en trouw, aan hem wordt deze God zichtbaar.
Wie is mijn naaste? Hij die hem barmhartigheid bewezen heeft. Niet langer beroofd, alleen aan jezelf overgeleverd met alle goede bedoelingen en de wereld op je schouders die je toch niet tillen kunt. Nee, je mag weten wie je naaste is. Barmhartig en genadig is de Eeuwige…en ja, je mag antwoord geven, leven, hem achterna. Ga heen en doe even zo. Uit zijn barmhartigheid. Door hem die onze Naaste is. Amen.