Preek gehouden op 30 augustus 2015, PKN Broek in Waterland
Het verhaal over David en de reus Goliath is voor mij verbonden met Amsterdam waar ik als kind beiden levensgroot zag staan in het restaurant van het Amsterdam Historisch Museum. Het is voor mij ook verbonden met Jill Klappe, een dominicaan, bij wie ik jarenlang in de Rijnstraat op de Bijbelkring kwam. Hij vertelde over dit verhaal het volgende.
Het Hebreeuwse woord voor vader is `ab`. Het Hebreeuwse woord voor zoon/kind is `ben`. En het Hebreeuwse woord voor steen lijkt uit die beide woorden opgebouwd `aben`. In een mooie oneliner: waar God en kind samengaan, waar God en mens samengaan, daar worden reuzen geveld.
En dat samengaan van God en mens, die samenwerking, dat was geen kwestie van bewapening. Als David het harnas van Saul aantrekt dan merkt hij gelijk op: ik kan daarin niet gaan. Als je geharnast bent dan kom je geen stap vooruit. En laat `gaan` nu net één van die grondwoorden van de bijbel zijn. Kun je gaan? En welke weg ga je dan?
Een andere exegeet dan Klappe wist me te vertellen dat het ook mogelijk is dat volgens de vertelling Saul niet geraakt werd op zijn slaap, maar in zijn knieschijf. Dat is bijna te mooi om waar te zijn. De weg van Saul kan niet meer en heeft nooit gekund. Daarom raakt de steen hem precies daar waar iedere wandelaar en hardloper het meest kwetsbaar is: in zijn knie.
Er zit veel in dat verhaal, zoals in bijna alle Bijbelse verhalen. Ik maak me er dan ook niet zo druk over dat verderop in het boek 1 Samuël de dood van Saul zomaar aan iemand anders dan aan David wordt toegeschreven. Waar het de verteller om te doen is dat zijn de contouren van een Messiaanse koning. Een koning waarin het koningschap van God zichtbaar wordt. Een koning die ook herder is, net als God in de hemel.
David, de jongste van de acht zonen van Isaï, de minst geschikte zou je denken, treedt Goliath tegemoet. De staf in de hand – hij is een herder – en vijf gladde stenen in zijn herderstas. Misschien gaat het te ver – misschien is het meer inlegkunde dan tekstuitleg – maar waarom zouden die vijf stenen niet staan voor de Tora, voor de heilige vijf boeken waarmee de bijbel opent. David zegt zelf waarmee hij de reus tegemoet treedt: U komt naar mij toe met zwaard, speer en werpspies, ik kom naar u toe in de Naam van de Heer van de hemelse legermachten, de God van de gelederen van Israël. De Heer die niet door zwaard of speer bevrijdt.
Hoe bevrijdt hij dan wel?
Het is een mooi verhaal, maar herders verslaan geen reuzen, zelfs niet als het vrome en dappere herders zijn. Het zou te makkelijk zijn om hier zomaar een pleidooi voor radicaal pacifisme in te lezen. Soms moeten reuzen met andere middelen worden geveld. Maar de kern is toch deze: uiteindelijk is het God zelf die het kwaad verslaat. Niet door zwaard en speer, niet door geweld, maar op een manier zo anders dan wij konden bedenken. Door een kleine herdersjongen, met een slinger en een steentje, niet groter dan ons geloof.
Aan het eind van zijn brief aan de gemeente in Efeze, het huidige Turkije, schrijft Paulus iets wat sterk doet denken aan dat oude verhaal van David en de reus Goliath. Hij heeft in de brief veel geschreven over de gemeente en haar wandel. Over hoe de gelovigen bekleed zijn met Christus. Hij beschouwt ze als toneelspelers van God, geroepen om hun rol zo goed mogelijk te spelen. Eigenlijk zou hij de brief kunnen afsluiten, maar hij wacht daar nog even mee.
`Verder` zegt hij. Hij wil nog iets zeggen. De grote vraag is hoe je het volhoudt als gemeente in de wereld. Is het niet te idealistisch wat hij gezegd heeft? De werkelijkheid is moeilijk en de gemeente is een aangevochten gemeente. Hoe blijft ze staande, hoe biedt ze weerstand?
De aanvechting en moeite zit ‘m vandaag de dag denk ik niet in de ontkerkelijking, hoe hard die ook gaat, maar in de werkelijkheid waarin we leven. De wereld zoals die is. De aanslagen, het geweld, de vele duizenden mensen op de vlucht. Het cynisme ligt op de loer. Het zal mijn tijd wel duren. Leven in een tijd waarin weinig plaats meer is voor hoop en visioen, omdat de hemel dichtgetimmerd is, bezet door andere machten. Zal het kwaad ooit naar de Filistijnen gaan?
Paulus spreekt, in het wereldbeeld van zijn tijd, van kosmische krachten, van boze geesten en het kwaad in de hemelen. Er wordt iets uitgevochten, maar de machten zijn ongrijpbaar. Hij heeft het over beginselen, uitgangspunten. Het is alsof het kwaad als een soort natuurwet haar eigen uitgangspunten heeft en vandaaruit de wereld regeert. Het beginsel, het principe, is in de bijbel mooi en goed. In beginsel schiep God de hemel en de aarde….
Het lijkt hier in de Efesebrief allemaal een spade dieper te steken dan in de strijd van David tegen Goliath. De strijd van de gemeente is geen strijd tegen vlees en bloed, maar meer tegen het woeden en het razen van de wereld.
Ze doet maar dat kwaad: ze ontneemt mensen de hoop, ze neemt de menselijkheid, ze vernietigt cultuur, ze sloopt en jaagt op de vlucht. Ze stemt cynisch, ze dooft hoop en vertrouwen.
Hoor Paulus: Trekt de wapenrusting aan van God. Opdat je kunt weerstaan, opdat je kunt blijven staan. In het beeld van het leger – heupbescherming, pantser en schild – noemt Paulus de woorden die we in de kerk direct verbinden met Christus zelf. Waarheid, gerechtigheid, – gekomen om alle gerechtigheid te vervullen – vrede, geloof, heil/redding. De parallel met het verhaal van David is dat het gebruikelijke harnas, de gebruikelijke oplossing uiteindelijk niet werkt. David kon er niet in gaan, het blokkeerde zijn levensweg. Liever trad hij de reus tegemoet in Naam van de levende God. Hij schreef die naam niet op zijn herderstas, maar hij moet erop vertrouwd hebben, dat uiteindelijk Gods goedheid zou overwinnen.
Paulus heeft die Naam van God ervaren in Christus: in zijn waarheid, gerechtigheid, vrede en geloof. In hem heeft Paulus gezien hoe de machten ten onder gingen. Het is een vreemd verhaal. Die oppermachtige dood verslagen door weerloosheid, de reus verslagen door een kleine herdersjongen.
Met dat verhaal houdt de gemeente van Christus het vol. Ze weigert te zeggen dat de macht is aan een ander dan aan deze God. Al gaat het kwaad nog zo te keer, ook in haar midden, ook in jezelf…al zijn de tijden nog zo bar en boos.
De gemeente wil vasthouden aan dat verhaal van de levende, aan het steentje van David, aan het geloof hoe klein ook…. Ze wil volhouden, staan en weerstaan. Dat we ons niet verslingeren aan het kwaad, dat we bidden om wat wijs en goed is, dat we de wapenrusting van God mogen dragen en mogen wandelen, mogen gaan, de goede weg. Amen.