1 Koningen 18, 16-20

Zondag 6 september, protestantse gemeente Assendelft

afb: Elia an de Baälpriesters (Muhraqaklooster, Karam El)

Gemeente van Jezus Christus,

Lang heb ik geaarzeld of ik het lied zou laten zingen: geef onze God de ere. Hoezo `onze` God. Wie zijn die `ons`, en zijn er dan ook anderen voor wie deze God er niet is? Hebben zoiets als `onze God` en `hun` of `jullie` God. Ik heb moeite met dat lied en de kans is groot dat ik het nooit meer laat zingen tenzij ik kan uitleggen dat het niet deugt. God is nooit van ons, wij zijn Gods eigendom. Dat is een ander verhaal, een andere manier van kijken.

Het duo van Kooten en de Bie zongen ooit als de zogenoemde Positivo’s het lied:`onze God is de beste, onze God is kampioen. Daarom zijn wij in het Westen, relatief in goeden doen.` Ze zongen het met de brede grijns die mensen kunnen hebben zal ze het gelijk aan hun kant hebben. Gezelliger wordt de wereld er niet op als de ene godsdienst tegen de andere godsdienst op gaat bieden. De gevolgen kunnen zelfs verschrikkelijk zijn.

Dus die tekst uit het boek Koningen vraagt erom extra goed gelezen te worden. Ook daar lijkt het immers te gaan over de vraag welke God het beste is. Baäl of de God van Israël. Als aan het eind dan ook nog verteld dat alle Baälpriesters worden afgeslacht, dan ben je er als modern weldenkend mens wel klaar mee. Godsdienst brengt alleen maar rottigheid en intolerantie. Ook de vertalers van de oude Staten Vertaling uit de zeventiende eeuw wisten dat de tekst van vanmorgen gevaarlijk kan zijn. Het kon de bewoners van de jonge Republiek op verkeerde gedachten brengen. In de kantlijn van hun vertaling plaatsten ze daarom over het afslachten van de Baälpriesters de volgende opmerking: `dit werk is gans particulier – het staat op zichzelf – en moet niet voor navolging gebruikt worden. Het was prettig geweest als deze opmerking ook op andere plaatsen en ook in andere heilige boeken had gestaan en veelvuldig was overgenomen en navolging had gevonden. Dat had enorm veel rottigheid kunnen voorkomen.

Zijn de Baälprofeten afgeslacht? Het boek Koningen staat hoort bij de tweede afdeling van de bijbel: de profeten. Als er in deze boeken al geschiedenis vertelt wordt, dan is dat met het oog op de toekomst. Geschiedenis om van te leren, geschiedenis die richting geeft, geschiedenis die het volk ertoe wil bewegen te leven in verbond met die Éne God. Dáár is het om te doen. Da manier waarop er met de zogenoemde feiten wordt omgesprongen is daaraan ondergeschikt.

Baäl betekent bezitter. Je had er een heleboel van. De goden van de dingen zoals ze nu eenmaal zijn. De God bij wie je moet wezen voor vruchtbaarheid en voorspoed. Het ligt vrij voor de hand om deze te aanbidden, want dat is wat je wil. Vruchtbaarheid en voorspoed, en dat het een beetje blijft zoals het is.

Alleen heeft Israël op een gegeven moment een andere stem gehoord. Een god onvoorstelbaar anders. Hij heeft niet geeneens een naam. Zijn naam is een vervoeging van het werkwoord `zijn`. Deze God is er: als bevrijder, god van de menselijkheid, van gerechtigheid en vrede. God van uittocht uit Egypte, God de arme, de weduwe en de wees.

Daarmee is het ook een God van oordeel. Zo althans versta ik dat verschrikkelijke einde van die Baälpriesters. Weg ermee, weg met de machten die als goden over ons heersen. We hebben het in de kerk vaak over wat we geloven, maar minstens zo belangrijk is de vraag wat je niet gelooft.

Hoor hoe het verhaal van vanmorgen als een verhaal dat de spot drijft. Over Baälprofeten die hinken op twee gedachten. Zo gaat dat: goed en kwaad, milieu en economische groei, beschaving en barbarij, de koopman en de dominee, menselijkheid als het maar niet ten koste gaat van je eigenbelang. Twee zielen, niet uit één stuk. Verdeeldheid. God dienen maar de duivel niet voor het hoofd stoten.

Met luide stem roepen terwijl ze zichzelf tot bloedens toe verwonden. Elia die Baäl al te menselijk voorstelt: hij is me toch een god. Misschien is hij in gedachten, misschien moet hij nodig en is hij even onderweg of ingeslapen en moet hij wakker worden. Maar wat de Baälpriesters ook doen, er gebeurt helemaal niets: geen stem, geen antwoord, geen reactie. Je kunt doen wat je wilt, de hele santenkraam tevoorschijn halen, maar het haalt niets uit.

Tegenover het optreden van de Baälpriesters staat het tamelijk bescheiden optreden van de profeet Elia. Hij bouwt een altaar van twaalf stenen, naar het aantal stammen van Israël – het volk dat geroepen is tot gerechtigheid - en giet er water over. Dan roept hij de Heer aan: HEER, God van Abraham, Izak en Israël, laat het nu bekend worden dat U God bent in Israël, en ik Uw dienaar, en dat ik al deze dingen naar Uw woord heb gedaan. Antwoord mij… Daarop valt het vuur neer. Alles wordt verteerd. Het hele altaar: brandoffer, water, zelfs steen en stof. En het volk zag het, en zij vielen op hun aangezicht en zeiden: de Heer is God, de Heer is God.

De Heer. Wij noemen deze God zo. Maar bedoeld is die exclusieve naam die je niet eens mag uitspreken: ik ben er, ik zal er zijn. God van recht en bevrijding.

Het barst van de goden. Maar niet iedere macht of iedere god is het waar om god genoemd te worden. Maar déze ene wel. Om de lieve aarde, gerechtigheid en vrede. Amen.