Zondag 5 januari epifanie
Protestantse Gemeenten Wormerveer - Wormer - Jisp
Gemeente van Jezus Christus,
Als kind was ik dol op één liedje van Hanna Lam en Wim ter Burg. Het eerste couplet van dat liedje – een eenvoudige berijming van psalm 8 - ging als volgt: ‘wanneer ik naar uw hemel kijk, wat voel ik mij dan klein. Wanneer uw gouden maan daar prijkt overal sterren zijn. Dan weet ik Heer zij allen gaan de door u aangewezen baan. De hemel, Heer, prijst wijd en zijd Uw naam en majesteit.’ De overige twee coupletten zongen we nooit of ik moet ze vergeten zijn. Wat mij als kind aansprak was dat beeld van dat onmetelijke heelal, de maan en de duizenden sterren – er was minder lichtvervuiling - en de gedachte dat God die hemel zo bedacht en gemaakt had. Dat gaf een gevoel van geborgenheid.
De gedachte dat God de zon, de maan en de sterren aan de hemel heeft gezet kom je ook tegen in het scheppingsverhaal. In dat verhaal roept God vreemd genoeg op de eerste dag het licht tevoorschijn en op de vierde dag ook nog eens de grote en de kleine lichtjes. Leuk als je bedenkt dat in Babylon die hemellichamen – zon, maan en sterren – aanbeden werden. Religiositeit waar de verteller van Genesis de spot mee dreef: die goden van jullie, zon, maan en sterren? Laat me niet lachen. Die plakt de God van Israël, nadat hij het licht tevoorschijn geroepen heeft, met het grootste gemak aan de hemel. En ze doen ook nog wat hij zegt. Onder andere scheiding maken tussen donker en licht. En wanneer is het licht? Volgens een joods verhaal wanneer je in het gezicht van je naaste kan kijken en ziet dat het je broer of zus is. Dan is het licht.
Zon, maan en sterren, de bijbelschrijvers nemen ze zo nodig in dienst om over God te vertellen. Zo ook vanmorgen als een ster wijzen, magiërs, uit het Oosten vertelt dat er een koning geboren is en die ster hen de weg wijst opdat zij hem kunnen aanbidden.
En zo gaan die wijzen net als de koningen uit Jesaja op weg naar Israël, naar Zion, met dezelfde geschenken – goud en wierrook – maar daarnaast ook met mirre. Dat laatste – zo heeft de traditie het begrepen - voor als deze koning begraven wordt, om hem te zalven. Want dat de wereld het op hem voorzien heeft wordt al direct bij aankomst in Jeruzalem duidelijk.
Die wijzen die staan hier voor de volkeren. De latere traditie zegt – vanwege die drie geschenken – dat het er drie waren, Caspar, Melchior en Balthasar, en dat een van hen zwart was om aan te geven dat alle volken meedoen. Die volken, zij geloofden misschien dat alles nu eenmaal gaat zoals het gaat, dat alles in de sterren geschreven staat en dat alles - net als die sterren aan de hemel - z’n vaste plaats heeft. Maar nu zijn ze op weg gezet. De volkeren maken hun entree, ze krijgen deel aan dat verhaal van Abram en Sara, van God en Israël. Dat verhaal dat ooit begon toen God sprak: ‘Ga, ga jij, naar het land dat ik je zal laten zien.’ De volkeren – wij dus – krijgen hier in die wijzen deel aan dat geloof dat alles te maken heeft met een weg. Een weg uit het bestaande, een weg uit het noodlot, een weg uit Egypte, een weg uit de dood. Een weg – positief gezegd – naar beloofd land. Naar waar het licht is, naar waar we samen leven in broeder- en zusterschap.
Maar die weg heeft het zwaar. En zo vinden die wijzen in Jeruzalem die andere koning. Geen koning van vrede, maar Herodes de Grote. Die van de komende kindermoord en niets ontziende wreedheid. De koning – van alle tijden - die geen andere koning naast zich duldt. Voor wie geen mensenleven telt, als hij – meestal is het een hij – maar aan de macht blijft
Bij zijn paleis komt de weg van de wijzen tot stilstand. In Jeruzalem, het centrum van de macht. Zo’n gesloten paleis, met muren, en wachters, en dodencellen... zo stel ik mij dat voor. En dan zitten daar aan het hof ook nog schriftgeleerden. Want met de heilige schrift kan je alle kanten op. Maar of je in zo’n paleis ooit leren kan wanneer het licht wordt, wat de weg ten leven is Of je er ooit op het spoor komt wat gerechtigheid is en vrede. Het gaat toch altijd weer om de vraag wèlke koning je dient.
Toch vertellen die schriftgeleerden – misschien wel ondanks zichzelf - waar het kind te vinden is. En zo komen de wijzen toch in Bethlehem, de stad van David. Als dit kind ergens te vinden is, ergens zijn wieg vindt, dan is het in de verhalen van God en Israël. Over uittocht, over liefde voor de naaste, over een weg ten leven, over toekomst.
Maar je houd je hart vast. En even denk je dat die wijzen – nadat ze het kind aanbeden hebben – wel nietsvermoedend – zullen teruggaan naar Herodes, hem zullen vertellen waar het kind is zodat hij … wijzen uit het Oosten? Amnesty International heeft er nog onderzoek naar gedaan, net als naar die duizenden andere vermisten. Niets gevonden. Misschien ooit, als het regime gevallen is.
Maar nee, in een droom worden de wijzen gewaarschuwd. God steekt een spaak in het wiel van de geschiedenis. Ze gaan over een andere weg terug naar huis. En zo overleeft dit koningskind Herodes en de kindermoord, zo overleeft hij ternauwernood diens genocidale bewind … Maar de toon is gezet. Deze koning, dit koningschap, dit kind is in deze wereld ten dode opgeschreven.
Maar laat het nu net dit kind, dit koningschap, deze koning zijn waarin het de Eeuwige behaagt koning te zijn. In wie hij aan ons verschijnt. Eén die zijn waardigheid aflegt, een kind dat vluchten moet, vervolgd. Een koning, niet voor zichzelf, maar voor anderen.
Nadat zij hem aanbeden hebben gaan de wijzen via een andere weg terug naar huis. Je kan zo’n zinnetje heel letterlijk nemen. Logisch, niet via Herodes dus via een andere weg. Maar ik vermoed dat Mattheüs ook hier nog iets anders zeggen wil… een andere weg, een weg ten leven, een weg van liefde, een weg waarop we de messias herkennen in een kind dat vluchten moet, een weg van broeder- en zusterschap, een vertrouwen in uittocht uit onmenselijkheid.
Een andere weg… mochten we die gaan, een andere weg. In naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.