Gemeente van Christus,
In de vierde eeuw was in Verona – Italië – een bisschop Zeno- Zeno van Verona, en die sprak over conceptie uit het oor, ontvangenis via het oor. Het is een vreemde manier van zeggen. Ieder kind kan je vertellen dat het zo niet gaat met de voortplanting. Hoe het wel gaat hoef ik hier niet te vertellen. Ik ben geen bioloog, het is mijn vak niet. Maar die conceptie uit het oor, daar heb ik meer mee.
Het boek Genesis waaruit we vanmorgen lazen is door de Amsterdamse theoloog Frans Breukelman aangeduid als het boek der verwekkingen. Het begint met de verwekking van hemel en aarde en het boek als geheel kent meerdere lijsten met als refrein: die verwekte die en die verwekte. Vervelende opsommingen met een diepe zin. De spannende vraag klinkt er namelijk in door: Gaat het verder? En hoe dan? Kan het wel of zitten we op een dood spoor?
Op de achtergrond van al die verhalen staat het verhaal van Israël. Israël dat zichzelf gedurende haar bestaan vaak zal hebben afgevraagd waar het naartoe ging. Aangenomen wordt dat veel verhalen hun vorm gekregen hebben in de tijd van de ballingschap in de vijfde eeuw voor Christus. Daar vertelde Israël het verhaal hoe zij als volk tevoorschijn gekomen was te midden van de volkeren om te leven met die Éne, de God van Abraham, Izaäc en Jacob. In dat verhaal van deze God met Israël vertelt de bijbel het verhaal over hoe deze God er wil zijn voor de hele aarde.
Maar dan moet het verhaal wel doorgang vinden. Dan moeten die verwekkingen wel ergens naartoe gaan. Het moet geen doodlopende weg zijn, het moet niet ophouden. En daar raken de verhalen aan het bestaan van ieder mens, want die bange vragen die krijg je vroeg of laat. Hoe moet het nu? Ik denk aan het stel dat dolgraag kinderen wil krijgen maar bij wie die kinderen niet komen. Aan de dood die onverwacht inbreekt in het gewone leven. Aan het verslaafde kind. Ik denk aan de grote idealen en visioenen en hoe die om zeep geholpen worden door grote en kleine oorlogen, door menselijk onvermogen.
Het is ook die achtergrond waartegen we vanmorgen het verhaal van Sara en Abraham horen. Hun verhaal is – menselijkerwijs gesproken – voorbij. Abraham is honderd jaar oud en ook al hoeft dat voor een man niet per se te betekenen dat hij zich niet meer kan voortplanten, Sara gaat, zoals het zo mooi in de Staten Vertaling staat, niet meer naar de wijze der vrouwen.
Nu hangt in Genesis veel, zo niet alles, af van de geboorte van de eerstgeborene. Maar dat die er komt is allerminst vanzelfsprekend. Het gaat hier niet om biologische vruchtbaarheid of
onvruchtbaarheid. Het gaat hier niet om biologie. Het gaat hier over God en Israël, God en mensen. Als je niets meer verwachten kan, als het je bij de handen is afgebroken, als je niet voor elkaar kreeg wat je dacht wel even te zullen doen, als de streep door de rekening is gehaald. Wat dan?
Abraham en Sara krijgen hoog bezoek. Ik bedoel: bezoek uit den hoge, bezoek uit de hemel.
Daarna verscheen de Heer aan hem – Abraham –bij de eiken van Mamre toen hij in de ingang van de tent zat en de dag heet werd. Hij sloeg zijn ogen op en zie: er stonden drie mannen voor hem.
De Russische iconenschilder Roebljov schilderde naar aanleiding van dit verhaal een bekende icoon: de zogenaamde Drievuldigheidsicoon. Eeuwen nadat het verhaal van vanmorgen was opgeschreven lazen christelijke theologen namelijk in die drie mannen de heilige drie-eenheid: vader zoon en heilige geest.
Op die Drievuldigheidsicoon zie je drie engelen rond een tafel waarop een miskelk staat. Je zou zo kunnen aanschuiven. Een toeschouwer van de icoon – de theoloog Henri Nouwen – vertelt:
Wanneer ik urenlang voor de Drievuldigheid van Roebljov zat, bemerkte ik hoe mijn turen
geleidelijk overging in gebed. Door dit stille gebed smolt mijn innerlijke rusteloosheid weg en
het tilde mij omhoog in de cirkel van liefde, een cirkel die door de wereldse machten niet
verbroken kon worden. Zelfs als ik mij van de icoon verwijderde en betrokken raakte bij de
vele taken van het dagelijkse leven, had ik het gevoel alsof ik die heilige plaats die ik had
gevonden niet hoefde te verlaten, er kon verblijven wat ik ook deed of waarheen ik ook ging.
Ik wist dat het huis van de liefde waar ik was binnengetreden, geen begrenzing heeft en
iedereen opneemt die er wil verblijven.
De Eeuwige of Drie engelen aan de tafel en er is aan ‘onze’ kant ruimte open
Wat maakt het veel uit
Als je ergens binnenkomt ..hoe mensen zitten
Is er plaats voor jou met wie je bent en wat je meedraagt
of blijft ieder met de rug naar je toe zitten.
Dat van die Drie - eenheid is natuurlijk een christelijke interpretatie. Een staaltje christelijke inlegkunde achteraf. Dat terzijde. Maar wat de toeschouwer, wat Henri Nouwen, ervaart in het verhaal en in de icoon is een huis van liefde, zonder begrenzing, open voor wie er wil verblijven. De hemel ontmoet de aarde, de aarde ontvangt de hemel. Grenzen vallen weg, toekomst gaat open.
Abraham en Sara krijgen hoog bezoek, niemand minder dan God zelf. Zoals in hun cultuur gebruikelijk zit Sara achter. Ze hoort alles, ze ziet alles, maar de mannen voeren het gesprek. Abraham loopt de mannen tegemoet, buigt zich ter aarde en vraagt: als ik genade gevonden heb in uw ogen, ga uw dienaar dan niet voorbij. God, als wij uw mensen zijn en als het zo is dat wij mogen leven van uw genade en dat die genade ons genoeg is… ga dan niet voorbij. Weet u dan welkom.
Zo dat we hier op aarde een plaats vinden waar we kunnen schuilen bij elkaar, kunnen aanschuiven zonder onderscheid, een plaats waar we toekomst openhouden, onze onvruchtbaarheid voorbij. Abraham en Sara bereiden een maaltijd. Er worden koeken gemaakt, een kalf geslacht. Er is water en melk.
En dan klinken die vraag en belofte: waar is Sara, uw vrouw? Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen en zie, dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben. En wij als hoorders weten net zo goed als Abraham en Sara dat dat niet kan. De Eeuwige mag het dan beloofd hebben, een nageslacht talrijk als het zand der zee en de sterren aan het firmament, maar het kan niet. Daarom lachte Sara in zichzelf. De lach van laat me niet lachen. De lach die teleurstelling overstemt. De lach van minzame spot. De lach van ik geloof het wel. Sara lachte in zichzelf.
De Eeuwige antwoordt: Zou er voor de Heer iets te wonderlijk zijn?
Tja, als ik die vraag moet beantwoorden ben ik geneigd te zeggen: ja. Want hoe zou het nog goed moet komen, met ons, met de geschiedenis? Met het geweld, en het onrecht en het egoïsme. Hoe zou het nog kunnen: dat er toekomst open gaat? Dat de wapens zwijgen, dat het beter gaat met het milieu…hoe zou het nog kunnen dat je weer opleeft. Voorbij aan de teleurstelling, de crisis, de diepe rouw.
Zou er voor de Heer iets te wonderlijk zijn? We willen – denk ik – geloven van niet. Maar leven met de onmogelijke mogelijkheid dat de Eeuwige op een dag aankomt en dat wij hem of haar dan binnenlaten. En dat we dan in liefde thuiskomen: bij God, bij onszelf en bij elkaar. En dat dan toekomst opengaat…het onmogelijke ziet het licht. Het kind zal Izaäc heten, dat betekent, hij lachte. Kind van de uiteindelijk bevrijdende lach, om toekomst die opengaat, om mensen die thuiskomen. Lach van bevrijding, lach van blijdschap. Toch nog. Amen