Zondag 5 juni 2016, 2e na Trinitatis, Protestantse Gemeente Assendelft
Gemeente van Jezus Christus,
Een rouwstoet verlaat de stad Naïn. Een dode jongen op een baar, zijn moeder daarachter en veel volk uit de stad. Van de andere kant komt een andere stoet. Jezus, zijn leerlingen en een grote menigte die met hem meereist. Een tegengestelde richting. Dood tegenover leven.
De vrouw is weduwe en de jongen is haar enige zoon. Die zoon is haar toekomst, zo ligt dat in die samenleving. En die zoon is dood. Toen de Heer haar zag werd hij met ontferming bewogen. Wij zouden zeggen, z’n hart keerde om, hij werd door haar beroerd. Hij zegt de weduwe niet te huilen en de reden waarom hij dat zegt wordt meteen duidelijk. Hij raakt de baar aan en zegt tegen de jongen: ik zeg je, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En hij gaf hem aan zijn moeder.
Een opstandingsverhaal. Jezus heeft gezag over leven en dood. Wat hij zegt gebeurt. In het verhaal dat hiervoor staat wordt het geloof daarin uitgesproken door een Romeinse hoofdman: Heer, spreek slechts één woord en mijn knecht zal genezen zijn. Als u het zegt. Net als in den beginne: licht, en er was licht.Tot zover de evangelielezing van vanmorgen. Het is moeilijk een verband te leggen met het verhaal uit Numeri. Eén overeenkomst is de beweging in beide verhalen, of het gebrek aan beweging. In het evangelie de rouwstoet die uit Naïn op weg is, in het boek Numeri het volk onderweg naar het beloofde land. Je zou kunnen zeggen dat het in beide gaat over doodlopende wegen.
De weg in Numeri loopt niet dood doordat er iemand is overleden, maar door wat er tussen mensen gebeurt. Israël is onder weg. Aan het hoofd staan een zus en twee broers. Mirjam, Aäron en Mozes. En met broers en zussen is altijd wat aan de hand in de bijbel. Er wordt van gedroomd dat Gods kinderen als broers en zussen samenwonen, maar de werkelijkheid is weerbarstig. Daarmee gaan die verhalen ook over ons, over ons samenleven en over de gemeente. En waar mensen samenleven daar gaan ze niet alleen met elkaar praten, maar ook over elkaar. Mirjam zegt, en ook Aäron. Het staat er een beetje onduidelijk. Straks moet Mirjam boeten voor wat ze zeggen en Aäron niet. Is het oude liedje dat Eva altijd de schuld geeft en de man vrijuit laat gaan? Of moest het zo gaan omdat Aäron priester is en het als priester voor zijn zus kan opnemen. Ik laat het in het midden. Waar het om gaat is dat ze een onderonsje hebben die twee, Mirjam en Aäron. `Ik vind het niets. Eerst trouwt Mozes met een een vrouw uit Mijan, een volk in noordwest Arabië, en nu trouwt hij ook nog met een Ethiopische, een zwarte. Ik vind dat niet kunnen voor een leider van het volk. De Eeuwige mag dan wat met vreemdelingen en vluchtelingen hebben, maar voor ons ligt dat toch even anders. Plaats genoeg in de woestijn, genoeg kwakkels en manna voor iedereen, maar toch. Er zijn grenzen. En bovendien, het lijkt wel of Mozes de enige is met wie God praat. Maar Hij heeft toch ook met ons gesproken?`
God die hoort en grijpt in. Zoals een vader of een moeder dat doet. `We moeten even praten`. Hij daalt af in een wolk voor de tent der samenkomst. Normaal doet hij dat boven de tent, maar dit moet maar even buiten afgehandeld worden, niet in die heilige ruimte. `Jullie hebt gelijk. Mozes is kind aan huis bij mij, met alles vertrouwd. Ik spreek met hem ook gewoon van mond tot mond en niet zoals bij andere profeten in dromen, visioenen of raadsels. Dat wisten jullie toch?` De reactie van Mirjam en Aäron wordt ons niet verteld, die mogen we zelf bedenken. Ik heb het geprobeerd. Het is een beetje gênant. Alsof God wat zou hebben tegen een Ethiopische, alsof God niet vrij zou zijn om met de ene mens zus om te gaan en met de andere mens zo. Moet die Ethiopische achterblijven in de woestijn, in Kreta of Turkije. Wie zijn wij dat Mozes zich tegenover ons moet verantwoorden? In die stilte vertrekt God, woedend, en laat Mirjam melaats achter. Samen uit, samen ooit thuis… moet Aäron gedacht hebben. `Ach, Mozes, broer. Het was dwaas van ons, het was zonde. Maar leg die zonde niet op haar.` Nee, je komt geen stap verder als je blijft hangen in je dwalingen, in je missers, in domme fouten en domme schuld. Dat heeft Aäron goed gezien. Het volk kan niet eens verder als iemand achterblijft.
Uit de verte hoort God de roep van Mozes: `God, ik smeek u, genees haar.`Het duurt even, zeven dagen, een volle tijd. De gemeenschap staat stil. Een latere Joodse vertelling zegt over kwaadspreken het volgende: kwaadspreken doodt drie mensen: `degene die het doet`, , omdat hij Gods beeld probeert te vernietigen, `degene die ernaar luistert` omdat hij eraan meedoet en `degene over wie kwaad gesproken wordt`, omdat hij persoonlijk en sociaal vernietigd wordt. [1]Stevig aangezet, maar toch…
God, ik smeek u, genees haar. Genees ons, waar we vastlopen, in verlies, in menselijk tekort, in het omgaan met u met elkaar en met onszelf. Dat er een weg is om te gaan… En pas als Mirjam genezen is teruggekeerd in de gemeenschap trekt het volk weer op. Verder naar beloofd land… Amen
Drempelgebed
Goede God,
Dank U dat we hier samen mogen zijn
Als uw gemeente
Om u en elkaar te ontmoeten.
Wij bidden u,
wees in ons midden.
Amen
Kyriegebed
Voor mensen bidden wij
gevlucht voor geweld en armoede
mannen, kinderen en vrouwen
gesmokkeld in wankele bootjes
verdronken
of ternauwernood ontkomen en wachten op wat komen gaat
voor hen bidden en zingen wij
Wij bidden u voor Christenen in delen van Syrië
Niet vaak genoemd,
Meer vervolgd vanwege hun geloof,
Opgesloten, gemarteld
Voor hen bidden zingen wij
Voor deze wereld
Vol onbestaanbaar geweld
En onbestaanbare armoede
Voor de aarde waarop u mens geworden bent
Ten dode opgeschreven
Bidden en zingen wij tot U:
Zondagsgebed
Goede God,
U weet hoe onze wegen dood kunnen lopen
En dat we verdwalen in het leven met elkaar,
met u en met onszelf.
Wil onze weg zijn
Dat we leven
Tot zegen van elkaar en tot eer van U
Amen.
Dankgebed en voorbeden
Goede God,
We danken voor uw Woord
Dat het goede zegt
Over ons, over deze wereld.
We danken u voor uw woord
Dat leven geeft
Waar onze wegen doodlopen
Waar we van het padje zijn
Waar onze woorden en onze daden stukmaken
Vergeef ons
Bevrijd ons, bevrijd de wereld,
Van alles waarmee we
Elkaar en onszelf tekort doen
Geef de wijsheid en de moed
Voor wat goed is,
En wat recht doet
Bevrijd ons van wat geen toekomst geeft
Machten die mensen tegen elkaar opzetten
Machten die mensen van elkaar vervreemden
Machten die de wereld verdelen
In kansrijken en kansarmen
In bezitters en bezitslozen
In machtigen en onmachtigen
In wij tegenover zij
Wil bij ons zijn
in verdriet.
Bij mensen die als de weduwe van Naïn geen toekomst zien
Bij mensen die rouw dragen
Om verlies aan het leven of aan de dood
Wil zijn bij de eenzamen
Wil zijn bij uw gemeente,
Alleen daarin anders dan de wereld,
Dat ze samenkomt rond uw Woord.
En wil ons horen nu we in stilte bidden:
[1] Numeri Rabba 14, 2, geciteerd in Het gevaar van het zwijgen. Kristin Ritsert. De Eerste Dag 2016-3, p. 42)