Zondag 16 november 2014, Protestantse Gemeente Hummelo
Gemeente van Christus,
Het is elf november en kinderen zingen mij toe `Sint Maarten, Sint Maarten de koeien hebben staarten de meisjes hebben rokjes aan, daar komt Sint Martinus aan`. Soms is het meer schreeuwen dan zingen. Ik geef wat snoep en de kinderen rennen weg.
Misschien is het enige positieve aan de viering van Sint Maarten dat het verhaal van deze heilige verteld wordt. Althans, dat hoop ik. Het verhaal van Martinus van Tours – Frankrijk – werd in 396 beschreven door Sulpicius Severus. Martinus is soldaat –min of meer tegen zijn wil. Hij is nog niet gedoopt en hij doet steeds meer goede werken. Dan gaat het verhaal zo verder:
‘Op een dag, toen Martinus al niets meer bezat dan zijn wapens en zijn simpele wapenrok, kwam hij bij de poort van de stad Amiens een naakte arme tegen. Het was midden in de winter, die abnormaal streng was, zo streng dat velen van de bittere kou waren omgekomen. De bedelaar smeekte de voorbijgangers zich over hem te ontfermen; maar allemaal gingen zij de ongelukkige voorbij. De Godsman - Martinus -begreep, dat, nu de anderen geen ontferming betoonden, die arme voor hem was weggelegd. Maar wat kon hij doen? Hij had niets dan de mantel waarin hij gekleed was; de rest had hij al eerder weggegeven. Hij greep daarom het zwaard dat hij droeg, deelde zijn mantel doormidden en gaf het ene stuk aan de arme; wat overschoot trok hij weer aan. Ondertussen waren er tussen de omstanders enigen, die lachten, omdat hij er met zijn afgescheurde mantel mismaakt uitzag. Maar velen, gezonder van geest, zuchtten diep, dat zij iets dergelijks niet hadden gedaan, hoewel zij, welgestelder, de arme hadden kunnen kleden zonder zichzelf uit te kleden.`
Maar de volgende nacht, toen Martinus in slaap verzonken lag, zag hij Christus, bekleed met het stuk mantel, waarin hij de arme had gehuld. Martinus kreeg het bevel, de Heer aandachtig aan te zien en het kleed dat hij had gegeven als het zijne te herkennen.
Toen hoorde hij Jezus met heldere stem zeggen tot de menigte engelen die om hem heen stond: ‘Martinus, die nog maar geloofsleerling is, ongedoopt, heeft mij met dit kleed bedekt’.
Zo heeft de Heer gedacht aan de woorden die hij vroeger gesproken had: ‘Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de minsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie aan mij gedaan’ (Mattheus 25:40) .
Na dit visioen heeft Martinus zichzelf niet boven andere mensen geplaatst, maar heeft hij zich, twee en twintig jaar oud, laten dopen'.
Een mooi verhaal vind ik. Of het nu zo gebeurd is of niet doet er niet toe. De uitspraak van Jezus `dat wat je gedaan hebt aan de minsten van mijn broeders en zusters dat heb je mij gedaan` staat aan het eind van de zogenoemde eschatologische rede, de rede over de laatste dingen. Dat is de rede van Jezus tegen het eind van het evangelie van Mattheüs waarin het gaat om de dingen waar het op aankomt, waar het uiteindelijk, ten lange leste, om gaat. Eerst gaat het in die rede over de waakzaamheid. De gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze meisjes die wachten op de bruidegom, op Christus. Dan gaat het over wat je doet. De gelijkenis van de jou toevertrouwde talenten. En dan gaat het uiteindelijk over gerechtigheid. Wat doe je en wat doe je niet. Het evangelie van vanmorgen.
Mattheüs de verteller schildert een oordeel. Iedereen die weleens een middeleeuwse kathedraal bezocht en bekeken heeft kent het – vaak boven de ingang – het laatste oordeel. In het midden troont Christus als een koning omringd door engelen en apostelen. Hij scheidt de schapen en de bokken, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. De rechtvaardigen – ter rechterzijde van Christus - komen in een paradijs, de onrechtvaardigen – ter linkerzijde - in een vlammenzee.
Beslissend voor waar je terecht komt – hoorden we zojuist - is de vraag wat je gedaan hebt aan degene die dorst heeft, aan degene die honger heeft, aan de vreemdeling, de naakte, de zieke en de gevangene. Wat jullie gedaan hebben aan degenen die het minste aanzien hebben, dat hebben jullie aan mij gedaan.
Of de soep zo heet zal worden gegeten betwijfel is. De meesten van ons hebben God denk ik leren kennen als degene die ook de zonde van het onrecht in zijn liefde draagt en gedragen heeft. Gods oordeel is genadig. Bovendien hebben de meeste mensen de hel al lang geleden afgeschaft. Het behoort niet meer tot ons wereldbeeld. Misschien bestaat de hel wel, maar er woont niemand. Als er al een hel is dan is die op aarde, waar het leven voor veel mensen geen leven is.
Maar toch, als het evangelie van vanmorgen iets doet dan is het het veroordelen van onrecht. Vrij vertaald zegt de tekst: loop naar de hel met het onrecht. Zum Teufel, zeggen de Duitsers, naar de duivel ermee.
De hongerige moet gevoed, de naakte gekleed, de vreemdeling ontvangen… Hoe actueel de tekst is bleek maar weer afgelopen maandag. Het Europees Comité van Sociale Rechten, onderdeel van de Raad van Europa, heeft uitspraak gedaan: uitgeprocedeerde, asielzoekers moeten bed, bad en brood krijgen. Veel gemeenten willen de uitspraak volgen, maar staatssecretaris Teeuwen van justitie maakt geen haast. `Het is geen bindende uitspraak, uitgeprocedeerd is uitgeprocedeerd, er gaat een aantrekkende werking van uit.` U kent de argumenten waarschijnlijk wel. Maar wat betekenen Jezus’ woorden vandaag in een wereld waarin welvaart, veiligheid en vrijheid zo oneerlijk verdeeld zijn?
Ik kan niet om die tekst heen, de harde woorden van Mattheüs. Ik kan ze niet naast me neerleggen. Al moet de nieuwe wereld –denk ik - van God komen. Want ik ben bang dat wij het niet voor elkaar krijgen, al zouden we nog zo ons best doen.
Toch – tot slot – dit: Joden zeggen vanouds: als allen te eten hebben, gekleed zijn, vrij zijn, onderdak hebben - dán zal je zien dat de Messias is gekomen! Want de Heer komt op ons toe in heel gewone mensen, met name en het meest en het eerst in hen die in deze wereld geen toekomst hebben. Een joodse grootvader vertelde aan zijn kleinzoon het volgende verhaal over de Messias: Aan de poort van Rome zit een melaatse bedelaar, die waakt en wacht en wacht... Die bedelaar, mijn jongen, is de Messias. Op wie wacht hij dan? vraagt de jongen. De oude man legde zijn rechterhand op het hoofd van zijn kleinzoon en zei: Op jou, mijn jongen!.
Amen
Gezongen: psalm 90: 1 en 8, Lied 305, 339a, 756, 871